Designed by Leen.zelf
Pagina van Dries Romeijn
In de Agnietensteeg
Nadat Janus en Riens waren vertrokken ging Dries terug naar de markt. Op de afgesproken plaats ontmoette hij de beide knechten die zich in de handen wreven tegen de kou.
‘Ik had beter in een herberg kunnen afspreken denk ik,’ zo begroette hij de beiden mannen. Het is nu toch nog wat te vroeg om naar de afgesproken plaats te gaan dus laten we in de tussentijd maar even een hartversterker nemen in “De klare jongen”. Ik weet niet of jullie nog wat willen eten, ik heb gisteren daar een prima maaltijd gegeten.’
In de herberg was het niet erg druk wat Dries goed uit kwam. Hij wilde met de beide mannen zijn plan bespreken. Dries wilde zelf de heer spreken en wilde dat doen met Herbert. Ook wilde hij proberen er achter te komen wie deze heer was en wie zijn contacten waren. Hij wilde de andere knecht gebruiken om te onderzoeken of er een handlanger van deze heer buiten stond en hen probeerde te schaduwen. Dries had gisteren niet alleen bij verschillende herbergen zijn licht proberen op te steken over deze heer maar had ook de omgeving verkend van de steeg naast het klooster en de directe omgeving. Er is aan het eind van de steeg een taveerne waar hij even binnen geweest was. Schuin tegenover deze taveerne was het huis van de stadschirurgijn. Voor het huis was een kleine tuin door middel van een beukenhaag afgescheiden van de weg. In deze tuin stonden een aantal houten banken waarop je kon plaats nemen wanneer de chirurgijn niet aanwezig was. Dries had gecontroleerd of je wanneer je op een van deze bankjes zat ongezien de straat kon overzien en ook de deur van de taveerne.

Zo kwam het dat na een klein uurtje er op de bank van de chirurgijn een wat oudere man had plaats genomen die met een van pijn vertrokken gezicht zijn onderkaak vast hield. Het leek er op of hij hevige kiespijn had. Dries en Herbert stonden in de steeg tegen een tuinmuur geleund. Ongeïnteresseerd kijkend stond Herbert met een groot mes zijn nagels schoon te maken. Dries rookte zijn pijpje en nam plaats op een ton die daar stond.
‘Ik hoop niet dat we hier lang moeten wachten,’ bromde hij. ’Het tocht hier verschrikkelijk en ik moet er niet aan denken om echt ziek te worden.’
Er schoot luid blaffend een hond van uit het tuinpoortje de steeg in. Dries draaide zich om naar het poortje dat knerpend weer werd dichtgedaan door een geestelijke in een zwarte pij. Hij stak een hand uit en zei: ‘Goedemiddag mannen, jullie staan hier op mij te wachten neem ik aan.’
Dries zag dat Herbert heel verbaasd naar de man keek op een manier als of hij hem totaal niet herkende.
‘Ja mannen dat hadden jullie vast niet verwacht. Jullie verwachten een ander dan die je nu voor je ziet maar ik kan je dit uitleggen. Maandag ben je aangesproken door een heer dat hij jullie wel kon verder helpen met de strijd tegen jullie heer. Ik ben de pastoor van Gorkum en de heer die jullie maandag hebben gesproken heeft mij helemaal ingelicht over jullie heer en de gemene trucs die hij toepast. Kom met mij mee, hier in de steeg is het veel te koud om te blijven staan praten. Om de hoek is een taveerne en daar zitten we wat warmer en kunnen we een glas warme wijn bestellen.’
Zonder een antwoord van de mannen af te wachten ging de pastoor hen voor de taveerne in. Hij koos de tafel die het verst verwijderd was van her raam en ging direct zitten. Nog voor Dries en Herbert konden vragen hoe de vork dan in de steel stak begon de pastoor hen vragen te stellen.
‘Wat ik van mijn vriend had begrepen is dat de oudste van de knechten circa vijfenveertig jaar zou zijn en dat jullie met drie knechten in Gorkum waren trachten te verkopen uit de Bommelerwaard. De reden waarom jullie helemaal naar Gorkum zijn getogen met jullie waren is omdat jullie niet willen dat jullie heer bekende ketters in de omgeving van Zaltbommel voordeel zal geven op de prijs van graan, rapen en kolen. Heb ik dit goed begrepen?’
Dries verwonderde zich over de openheid van de pastoor. Moest dit de gevreesde pastoor zijn waarover de hele Alblasserwaard sprak? De man was bepaald geen onbekende in de taveerne. Hij werd bij binnenkomst dan ook van alle zijden begroet door bezoekers die achter een glas wijn of met een kroes bier met een of meerdere tafelgenoten zaten te praten. Bij het raam zat een oud vrouwtje met wat verstelwerk. Dit alles zag er genoeglijk uit, een vredig tafereel in de taveerne.
‘Onze vriend is vanmorgen ziek in bed blijven liggen,’ vertelde Dries. ’Ik ben afgelopen dagen ziek geweest maar nu heeft hij het te pakken. Het lijkt er op dat hij ook de driedaagse koorts heeft. Ik ben vandaag opgestaan zonder dat het zweet me aan alle kanten uitbrak zo als in de drie dagen er voor. Maar buiten dit om klopt het wat de heer aan U heeft verteld. Wij werken met ons drieën al jaren voor de heer van Savenhent. We kopen van hem de goederen die hij kan leveren. In de zomer is dat meestal kaas en boter, in de herfst fruit en omstreeks deze tijd veel gewassen als kool, rapen maar ook rogge en koren Soms ook gerook vlees en vis. In de winter werken we voor hem als los werkman. We repareren metselwerk, maar ook houtwerk op het kasteel maar ook op de vele boerderijen die hij bezit. Hij is rond Zaltbommel een graag geziene heer. Veel pachters dragen hem op handen maar ook de boerenknechten zijn blij en tevreden als ze kunnen werken voor een van de pachters.’
Dries keek het lokaal eens beter rond tijdens het vertellen van zijn verhaal. Hij lette goed op of er mensen waren die hen in de gaten hielden maar hij kon geen verdachte personen ontdekken.
‘Nu is dit precies de kern van ons probleem,’ vertelde Dries verder. ’Omdat deze man zo geliefd is kan hij zich alles veroorloven denkt hij. Hij laat samenkomsten organiseren op de diverse hofsteden waar de ketterse leer wordt verkondigd. Op deze samenkomsten worden ook plannen gemaakt waar en hoe deze ketters nieuwe volgelingen kunnen werven. Altijd worden de samenkomsten beschermd door bewakers rond de boerderij. Hij heeft een groep van twintig mannen verzameld. Deze mannen krijgen een soort soldatenopleiding, werken overdag als boerenknecht of als werkman op het kasteel of op de hofsteden er omheen en er lijkt niets op hen aan te merken. Maar op de bewuste avonden staan ze altijd verdekt opgesteld rond de stee.’
Hier viel de pastoor Dries in de rede: ’Wat is dan voor jullie de reden om deze heer voor het gerecht te krijgen. Het lijkt er op dat hij voor zijn onderdanen een heel goede heer is. Dit buiten het feit dat het verwerpelijk is om te helpen de nieuwe leer te verspreiden. Nogmaals, waarom willen juist jullie deze heer voor het gerecht krijgen?’
Dries vervolgde het verhaal dat ze van te voren hadden verzonnen.
’Dat heb ik U nog niet verteld. Op een dag moesten we bij hem op het kasteel komen en kregen we opdracht om de waren van verschillende prijzen te voorzien. De prijs voor ketters moest ongeveer met een tiende worden verminderd. We werden uitgenodigd om zo veel als mogelijk de samenkomsten te bezoeken zodat we deze bevoordeelden zouden herkennen. Wij drieën hadden onderling wel gesproken over het gedrag van de heer van Savenhent maar nu we zo duidelijk de opdracht hadden gekregen om buiten onze normale arbeid om mee te werken aan het verbreiden van de nieuwe leer gingen we ons verzetten. In het begin zijn we een paar maanden naar samenkomsten geweest maar dat ging ons als goede katholieken tegenstaan. Weer werden we op het kasteel ontboden en dwong de heer van Savenhent ons om zijn opdrachten uit te voeren. We moesten hem wel gehoorzamen omdat we afhankelijk waren van de leveringen van zijn waren. Hij dreigde ons geen waren meer te leveren en ons zo brodeloos te maken. We stemden in maar spraken onderling af ons verkoopterrein te gaan verleggen zodat we geen ketters meer konden herkennen en dus geen kortingen meer hoefden toe te staan. Er kwamen minder klachten binnen bij de heer over ons optreden want we stonden niet altijd meer op de markten in de directe omgeving van Zaltbommel en toch verkochten we goederen en kwam er geld binnen op het kasteel. We droegen onze winst af dus leek het er op dat we ons werk goed uitvoerden. De samenkomsten probeerden we zo veel als mogelijk te ontlopen door te laat thuis te komen. Op een samenkomst werd dag en plaats van de volgende samenkomst bij lot bepaald. Zo kon het voorkomen dat we maanden niet wisten waar en wanneer er een samenkomst was.
Nu is de bom een paar weken geleden gebarsten. De heer van Savenhent heeft bevolen dat met ingang van het volgend jaar onze plaatsen zijn vergeven aan drie andere knechten. We weten nog niet wie het zijn maar dat moeten wel vrienden zijn van de heer van Savenhent. Mannen die zo veel mogelijk nieuwe ketters proberen in hun kring op te nemen. Dit accepteren we niet, zeker niet van een ketter als de heer van Savenhent.’
Hier beëindigde Dries zijn verhaal. De pastoor leek in gedachten verzonken. Met de armen gekruist voor zijn borst en met gesloten ogen zat hij in zijn stoel. Dries wenkte de waard om opnieuw de glazen te vullen.
Herbert stond op en vroeg de waard waar hij het gemak kon vinden. De waard wees hem via een achterdeurtje de weg naar het kleine hokje achter op het erf van de taveerne. Herbert zag dat dit erf moest grenzen aan de tuin waaruit de pastoor tevoorschijn was gekomen. Vlug klom hij een oude appelboom in waardoor hij een blik in de tuin kon werpen. Hij hoefde niet lang te kijken om er achter te komen dat het de tuin was van het Agnietenklooster. Er waren verscheidene monniken aan het werk in de tuin. Aan de linkerzijde was het erf afgezet door een meer dan manshoge muur. Hij had via het erf even in contact willen komen met zijn collega die nog op het bankje bij de chirurgijn zat. Dit bleek onmogelijk en na even op het gemak te hebben gezeten spoedde hij zich terug naar de gelagkamer. De pastoor was in druk gesprek met Dries over de mogelijkheid om in de laatste weken die hij als knecht voor de heer van Savenhent werkte er achter te komen waar een samenkomst zou worden gehouden. De pastoor zou er dan voor zorgen dat er Spaanse soldaten verstopt zaten voordat de bewakers van de heer er hadden plaats genomen.
Dit zou volgens Dries geen probleem worden. Als hij naar een markt zou gaan dicht in de buurt of zelfs in Zaltbommel dan zou er gemakkelijk een ketter te herkennen zijn die hem kon vertellen waar de volgende samenkomst zou plaats vinden. Voorwaarde was wel dat hij dit zou moeten vragen aan een persoon die hem, Dries meerdere malen op een samenkomst had gezien of gesproken.
‘Ik weet zeker dat ik over drie weken een plan kan voorleggen om in een overval die hele kliek, incluis de heer van Savenhent, te kunnen inrekenen.’ besloot Dries het gesprek met de pastoor.
Deze gaf te kennen in Dries en zijn collega veel vertrouwen te hebben en vroeg hem waar ze elkaar over drie weken zouden kunnen ontmoeten. Ze spraken af dat een van de drie knechten over een week weer hier in de steeg zou wachten om een boodschap af te geven. Diegene die de boodschap zou aannemen moet aan de wachtende man in de steeg vragen of hij soms met hem of haar een Gouds pijpje wilde roken in de taveerne. Het antwoord moest dan luiden: Ik rook alleen maar Gorkumse pijpen.
Na de rekening te hebben voldaan bij de waard verlieten de drie mannen de taveerne en bleven nog even staan praten op de hoek van de steeg. Dries en Herbert drukten de hand van de geestelijke die hen iets toevoegde in het Latijn.
Ze liepen langs de tuin van de chirurgijn waar Tijmen nog steeds met zijn kaak in de hand steunend op het bankje zat. Hij keek hen strak aan en leek vreselijke pijn te hebben, hij kreunde zo hevig dat Herbert enkele passen de tuin in liep en hem bemoedigend toesprak. Met de hand troostend op de schouder boog hij zich voorover alsof hij luisterde naar een zacht pratende man.
‘Kom joh,’ riep Dries, ‘laat die man met rust je ziet dat hij wacht op de chirurgijn. Die kan hem beter helpen dan jij dat kunt’.
Herbert klopte de man op het bankje nog even bemoedigend op de schouder en liep samen met Dries verder.
‘Hier linksaf Dries,’ zei hij, ‘we worden gevolgd. Tijmen heeft een verdacht persoon gezien die met vaste regelmaat over de tuinmuur van het klooster keek. Hij vermoed dat die man ons gaat volgen.’
Niet achterom kijkend vervolgden ze hun weg richting de Waterpoort. Dries had voorgesteld die richting op te gaan omdat zich daar weinig volk op houdt. Misschien konden ze daar hun achtervolger betrappen. Deze poort werd overdag niet bewaakt. Er kwam ‘s avonds een groep soldaten die de poort op slot deden en deze in de nacht bewaakten. Toen ze door de poort waren gelopen doken de beide mannen naar rechts weg achter het houten gebouw waarin ‘s nachts de soldaten verbleven. Lang hoefden ze niet te wachten, na enkele ogenblikken kwam er een man door de poort die verbaasd rondkeek waar Dries en Herbert waren gebleven. Zo snel als zijn korte benen konden liep de man naar de volgende bocht in het pad dat tussen wat wilgenstruiken verdween in de richting van de rivier.
Hierop hadden Dries en Herbert gewacht, vlug kropen ze uit hun schuilplaats en renden via de poort de stad weer in.
Hijgend stonden ze even later weer op de markt in de stad waar het nog altijd druk was. Na enkele ogenblikken liepen ze, met de handen in de zakken als werklui die op weg waren naar huis, in de richting van hun verblijf, de herberg bij de westelijke brug. Na iedere hoek bleef een van hen even achter om te controleren of ze gevolgd werden. Dit bleek niet het geval en met een omweg kwamen ze aan bij de herberg waar juist Tijmen vanaf de andere zijde kwam aanlopen.
‘Ik zie dat je kiespijn weer over is,’ zei Dries. ’Kom we gaan snel naar binnen, ik krijg trek in een kroes bier en wat te eten.
Tijdens het eten spraken de mannen over de ontmoeting met de pastoor. Veel had dit niet opgeleverd. Ze hadden gehoopt dat zij de heer hadden kunnen volgen naar zijn contact,
‘Ik ben het niet helemaal met jullie eens,’ zei Tijmen. ’Ik denk dat we eigenlijk wel goed resultaat hebben geboekt. We weten dat de man die ons aansprak op de markt direct contact heeft met de pastoor. Ik weet ook dat wij nu de kans hebben hun een stap voor te blijven omdat wij de heer van Savenhent kunnen mededelen dat er vanuit Gorkum op hem wordt gelet en hij daar maatregelen tegen kan treffen. Nee, ik geloof niet dat we ontevreden moeten zijn.
‘Daar heb je gelijk ik Tijmen, zei Dries. Ik stel voor dat jullie vandaag nog opbreken en terug gaan naar Zaltbommel en verslag uitbrengen aan jullie heer. Hij kan ons wel informeren wat verder te doen met deze gegevens.’
‘We hebben vanmorgen nog de kar ingeladen en deze aangespannen ondergebracht bij de stalhouder van de postherberg,’ zei Herbert, ‘we hebben daar gezegd dat we mogelijk laat in de middag nog vertrekken naar het veer in Haaften. Daar kunnen we overnachten in het veerhuis.’
De mannen namen afscheid van elkaar, in deze paar dagen hadden ze elkaar zo goed leren kennen alsof ze al jaren vrienden waren.