De volgende morgen nadat Dries de knechts en de meiden aan het werk had gezet, riep hij Krelis en Anna bij zich in de grote keuken. Hij wilde deze morgen de mars onderzoeken en had daarom de knechts het weiland in gestuurd om te gaan sloten. Ze hadden wel vreemd gekeken en gevraagd of ze dat niet in de winter moesten doen. Zijn vader liet ook altijd in de winter sloten en baggeren. Dan konden ze zich goed warm werken, zei hij.
‘Wil je even mee lopen Krelis’ vroeg hij en deed de deur van de deel op slot door de balk in de haken te leggen. ’Zo dan kan niemand ons storen. Hier, tussen de hooiberg en de buitenmuur heb ik de mars verstopt,‘ zei Dries en wurmde zich in de nauwe holte. Handenvol met hooi trok hij er uit.
‘Ja, hier heb ik de mars te pakken. Trek jij aan deze band dan komt hij wel, ik til hem over de rand.’
Met de zware mars tussen zich in liepen ze naar de andere zijde van de stal.
’Hou jij de stoep in de gaten Anna. We kunnen beter de mars in de kaaskelder zetten. Daar is genoeg licht en als er iemand van de stoep komt kan Anna ons waarschuwen. Wacht ik haal eerst de balk er weer af, het staat zo raar als er iemand aan de deur komt en deze is midden op de dag gesloten.’
Samen maakten ze de mars open. Er zaten verscheidene laden en kastjes in. De spullen die er uit kwamen legden ze op de kaasplanken. Er was niets bijzonders bij, gewone alledaagse dingen als gespen, knopen, lappen stof en enkele tabakspijpen maar ook een paar mooie stukken kant van Vlaamse makelij. Ook messen en lepels. Spullen die alle marskramers bij zich hebben op hun weg langs de huizen.
‘Ik snap niet waarom de schout en de pastoor zoveel belangstelling hadden voor de mars, ‘zei Krelis. Dries onderzocht de kastjes nogmaals om zich ervan te overtuigen dat er niets meer in de mars was achter gebleven. Toen ze de spullen weer in de kastjes terug wilden leggen kon er een klepje niet gesloten worden. Een steel van een tabakspijp stak uit het kastje.
‘Wat is dat nou,' bromde Krelis, ‘daar net paste het er in en nu zou het niet dicht kunnen.' Een pijp wordt toch niet langer?’
‘Laat mij eens kijken,‘ zei Dries en boog zich over de mars. Ik zie het al, dit onderste kastje is wat minder diep, vandaar dat de pijp er niet inpast. Kijk maar, in het kastje er boven past het wel en daar heb ik het daarstraks ook uit gehaald.’
‘Wie maakt er nu twee verschillende kastjes in een mars. Verschillend in hoogte kan ik nog begrijpen maar verschillend in diepte dat vind ik maar raar, ‘zei Krelis die enkele lappen stof in het onderste kastje terug legde.
‘Ik zou alle ruimte benutten in de mars en zeker niet een extra plankje achter in de mars timmeren om zodoende het kastje kleiner te maken.’
Dries trok de lappen stof weer uit het kastje en zei: ‘Misschien kan de achterste plank er wel uit genomen worden en zit er een ruimte achter.’
Voorzichtig met een punt van een mes probeerden ze de plank los te maken.
‘Dat is onmogelijk, Krelis, kijk maar de plank loopt langs de bodem heen, door naar beneden.’Ze draaiden de mars om en vonden aan de onderkant een klein koperen stripje, vast gezet met een nagel.
‘Draai eens aan dat stripje, Dries, het lijkt wel of de binnenste plank er aan de onderkant uit geschoven kan worden, ‘zei Krelis. Even later had Dries de plank uit de kist getrokken en achter de valse wand vandaan vielen nog enkele brieven op de grond. Vlug ruimden ze de spullen op die uit de mars gekomen waren en verstopten de mars weer tussen de muur en de hooiberg.
‘Die ruimen we later nog wel eens op, ‘zei Dries en ging, met de brieven in zijn hand, naar de keuken gevolgd door Anna en Krelis.
’Laten we eens kijken wat we gevonden hebben,‘ zei Krelis en legde de brieven op de keukentafel.’
‘Wacht even,‘ zei Dries,’ dan pak ik de brief die ik al had gevonden er ook even bij.’ Hij pakte de brief uit een boek dat op de schouw lag.
‘Kijk,’ zei hij,’ hier is zo’n zelfde brief als die nu uit de mars gevallen zijn. Deze was zeker niet zo belangrijk. Ik vond hem in het bovenste laatje. Al deze brieven hebben als afzender Don Franca. Zou dat de naam zijn van die marskramer?’
‘Wat zullen we er mee doen,’ vroeg Anna,’ zullen we ze openmaken, misschien wordt er dan iets duidelijk.’
Dries dacht er over na. Was het wel een goed idee om de brieven open te maken. Niemand, behalve Anna en Krelis, wisten iets af van de mars en van de brieven. Zou hij hen kunnen vertrouwen? Zouden ze iets loslaten als de schout of de pastoor ze het vuur aan de schenen zouden leggen. Hij wist een ding wel, de pastoor wist meer van de marskramer af dan hij had laten blijken tegen over hem. En wie zou die andere man geweest zijn die bij het verhoor aanwezig was geweest. Die had bijna niets gezegd, nee, eigenlijk helemaal niets, als hij wat tegen de pastoor zei dan deed hij het fluisterend. Het was een onguur type, lange zwarte haren, een door de zon bruinverbrand gezicht en er liep over zijn kin een lichter gekleurd litteken. Soms vertelde de pastoor dan ook iets fluisterend tegen de schout, die daarop weer een vraag stelde aan Dries. Er bekroop hem een benauwd gevoel. Nee, hij zou de brieven niet openen. Dan konden Anna en Krelis ook niet te weten komen wat er in stond en zo niets verraden als de schout of de pastoor hun het vuur aan de schenen zouden leggen. Dries huiverde als hij dacht aan wat kon gebeurden als de schout en zijn rakkers iemand tot een bekentenis dwongen.
‘Ik geloof dat het beter is dat ik naar de vriend van Hendrik ga en hem de brieven laat zien. Dan moet hij maar beslissen of hij ze leest of niet,‘ besloot Dries. ’Overmorgen ga ik op weg, als er iemand vraagt waar ik naar toe ben, dan zeg je maar dat ik dat niet verteld heb.’
‘Dan doe ik wel alsof je iets gezegd heb over koeien kopen bij je oudoom in Utrecht,‘ zei Krelis,’ je vader ging daar om de paar jaar ook een week of drie naar toe. Hij zei dan dat hij vers bloed wilde gaan kopen. En hoewel hij daar veel om uitgelachen werd denk ik dat hij daar niet verkeerd aan deed. Jij hebt nu de mooiste koeien van de waard.’
‘Goed, laten we dat afspreken,‘ zei Dries, ‘jullie weten niet waar ik naartoe gegaan ben. Misschien naar Utrecht, misschien naar Schoonhoven, laat het maar in het midden. Morgen gaan we samen naar Willem Romeijn, de broer van mijn vader, die langs de Giessen woont binnen de Dam. Ik wil met hem afspreken dat jij, zolang ik weg ben, de zorg draagt over de stee hier. Bij hem kan je altijd om raad gaan als er iets is. Ook zullen we met de meiden en de knechten afspreken dat jij, Krelis, hier de lakens uitdeelt.

‘Na de boterham vertrokken Dries en Krelis de volgende morgen naar Willem Romeijn. Ze namen de bles, het grote werkpaard mee en brachten die bij Jan, de smid.
‘Kijk daar komen de oproerkraaiers van Giessendam aan,‘ begroette de smid Dries en Krelis, ‘ik heb begrepen dat het daar op de Hoogendijk een broeinest geworden is van ketters.’
Dries zag aan het lachende gezicht van de smid dat deze het niet meende wat hij zei. Op de vraag van Dries hoe het mogelijk was dat hun geheim was uitgelekt fluisterde de smid met een twinkeling in zijn ogen de beide mannen toe: ‘Je zult het wel niet graag horen, Dries maar mijn knecht heeft een oogje op die mooie dochter van Krelis en die meid heeft alles in een donker steegje verraden.’
Woest stoof Krelis op, ‘wat verraden, wat een oogje op mijn dochter, je staat maar wat te zwetsen. Ik weet goed genoeg wat mijn dochter doet en laat. Ze zou zich niet uitlaten over de meningsverschillen tussen ketters en katholieken. En al zou ze een scharrel hebben aan die knecht van jou dan zou ik het allang gehoord hebben van haar.’
’Dries en Jan schoten in de lach om de woeste blik op het gezicht van Krelis.
‘Man,‘ zei Dries, ‘laat je toch niet beetnemen. Je weet toch hoe Jan de smid is. Hij kan het niet laten om de boel op te stangen. Kom laten we maar gaan. Jan, ik vraag aan de wagenmaker of hij vanavond de bles ophaalt want hij moet nog een nieuwe mestkar komen brengen.’
Met een paar flinke klappen op het aambeeld nam Jan van Meerkerk afscheid van de beide mannen.
‘Je mag je wel gelukkig prijzen met een dergelijke dochter,‘ zei Dries toen ze even later weer op de dijk liepen, ‘ze kan goed brood bakken en het warme eten dat ze in de afgelopen weken klaar gemaakt heeft smaakt mij prima. De man die haar trouwt heeft er een beste vrouw aan. Ik ben blij dat ze haar dienhuis heeft willen opzeggen toen ik het haar vroeg kort na de begrafenis van mijn vader. Ik begrijp nu waarom Dirk de Kluister, die boer is op ‘De Vier Linden’ er zo op tegen was toen ze het aan hem vroeg. Maar ik waardeer het wel van hem dat hij haar tussentijds liet gaan. Hij had haar immers kunnen houden tot na de volgende hooimaand.’
‘Ik heb iets anders gehoord,‘ zei Krelis, ‘er zou geld gegeven zijn aan Dirk anders had hij haar niet laten gaan. Ik heb het gehoord van de schoonzoon van die Wingerdse boer. Hij vertelde er zelfs nog bij dat jij het was geweest die Dirk omgepraat zou hebben. Het lijkt wel of je haar hebt weggekocht.’
Dries zette zijn kraag wat hoger op zijn jas, hij voelde een kleur opkomen. Krelis heeft gelijk dacht hij, ik heb haar weggekocht. De boer wilde haar niet laten gaan. Hij had gezegd dat hij, Dries Romeijn, niet moest denken dat hij met het vele geld en bunder land dat hij had geërfd van zijn vader, zo maar de eerste de beste stoepmeid bij haar boer vandaan kon halen. Hij had de koppige boer bijna moeten smeken de meid te laten gaan. Je kon langs de dijk best aan een andere meid komen had hij gezegd, er zijn meiden genoeg te krijgen nu het wat slechter met de boeren gaat. Gelukkig was de man bezweken voor de goudstukken die hij op tafel had gelegd. Neem die meid dan maar gelijk mee had de boer gezegd en direct had hij de goudstukken gepakt en opgeborgen in zijn geldkist onder de bedstede.
‘Je moet niet alles direct voor waar aannemen,‘ zei Dries, ‘Krelis, je weet hoe hier op de dijk gekletst wordt. Ik heb er een goede meid aan op de stee.’
Zo liepen ze beide door in de richting van de Dam. Een ieder met hun eigen gedachten, Dries dacht aan Anna die in de afgelopen weken veel voor hem betekend had. Hij dacht terug aan hun gesprek op die avond in de keuken toen ze vroeg of hij een vrouw op het oog had. Krelis dacht ook aan Anna, zijn dochter uit zijn eerste huwelijk. Anna die steeds meer ging lijken op Alida, zijn eerste vrouw, die een jaar nadat Anna was geboren, gestorven was aan de pokken. Anna was nu zo oud als Alida toen ze trouwden. Hij had gezien hoe ze soms naar Dries keek, hem volgde met haar ogen als Dries na het eten naar de stal liep. Hij had haar betrapt met tranen in haar ogen nadat Dries hun verteld had dat hij naar de vriend van Hendrik zou gaan om raad te vragen, hij had gezien hoe blij ze was geweest toen Dries had gevraagd of ze bij hem op de stee wilde komen. Ze zou zich toch niets in haar hoofd halen, zij een dochter van een daggelder, een boerenknecht die enkele weken geleden nog zonder werk was en moest leven van wat hij kreeg van de goedheid van de medemens uit de buurt. Hij nam zich voor om haar er over te onderhouden, zich niets in het hoofd te halen.
‘Kijk,‘ zei Dries, die een aanleiding zag om over iets anders te praten, ‘bij de Korevaers zijn ze begonnen met de kap van de nieuwe stee. Het riet voor het dak wordt juist gelost, in de Giessen ligt een schuit uit Kampen. Ik heb horen vertellen dat de rietdekker, het riet laat aanvoeren vanuit de streek rond Zwolle. Het schijnt dat het riet wat daar groeit beter is voor de daken dan het riet van de overkant van de rivier.’
Een man, die ook op de dijk stond, hoorde de laatste woorden van Dries en sprak Dries aan.
’Ja Romeijn, je weet niet wat men tegenwoordig niet verzint. Aan de overkant van de rivier staan hele velden met riet. De hele waard heeft er eeuwen lang de boerderijen en huizen mee gedekt, nu ineens zou dat riet niet goed zijn. Weken heeft het geduurd voor die schuit van Zwolle naar hier gevaren is. Ik had daar even een praatje met de schipper. Die vertelde dat hij zelfs wel eens riet van Meppel naar Bergen op Zoom gebracht heeft.’
‘Dat doet de streek hier geen goed,’ merkte Krelis op, ‘er werken veel Giessendammers aan de overkant van de rivier in de grienden en op de rietgorzen. Als ze daar in het Overijsselse maar niet in griendhout beginnen. Straks komt daar ook nog de klad in. De houtbazen betalen toch al zo weinig aan het werkvolk.’
Vele generaties werkten aan de overkant van de rivier. Van de vroege maandagmorgen tot de zaterdagmiddag. Voor een loon dat veel lager was dan van een boerenknecht. Krelis had de afgelopen maanden verschillende keren aan griendbazen gevraagd of ze nog werkvolk konden gebruiken maar steeds weer was hij onverrichter zake weer op huis aangegaan. Geen werkvolk nodig dat boerenknecht is geweest, was steevast het antwoord. We weten dat die lui toch weer terug willen naar de dijk. Een paar weken had hij gewerkt in de hoepmakerij van Nelis de Bruijne. Dagen had hij stokken staan schillen. Het werken aan de martelpaal, zoals men het schilijzer noemde aan de dijk, was hem bar slecht bevallen. Hij was blij dat hij terug kon komen bij Dries en trots over het voorstel dat Dries aan hem gedaan had. Hij was benieuwd naar het gesprek dat ze zouden hebben met de broer van Wouter, de oom van Dries.
‘Kom Dries,’ zei hij, terwijl de mannen in een druk gesprek verwikkeld waren over prijzen van riet en rijshout, ‘we moeten nog verder.’
‘Laat jij je gezeggen door je knecht,‘ vroeg Korevaer die er ook bij was komen staan.’Ik zou zo’n kerel direct van mijn erf jagen. Je vader had hem beter in de gaten dan jij, Dries. Hij heeft een veel te grote mond. Je vader heeft er goed aan gedaan hem van zijn erf te jagen. Ik snap niet dat jij hem terug genomen hebt. Jij bent veel te mild.’
‘Wij hebben samen iets te doen en ik wil niet dat je zo minderwaardig over mijn werkvolk praat, Adriaan. Ik ben goed bij machte om zelf mijn volk uit te zoeken en wat betreft het wegjagen van het werkvolk. Mijn vader heeft mij ook als een hond van zijn erf gejaagd dus ik weet precies wat dat is.’

Verwonderd over de plotselinge uitval van Dries mompelde Adriaan, ‘nou dan moet je het zelf weten. Ik vertrouw de vent niet en ook niet zijn dochter. Volgens mij zijn ze allebei niet van de zuivere leer. Bekijk het maar, ik heb je gewaarschuwd.’ Meteen draaide hij zich om en liep terug naar zijn nieuwe stee.
‘Bedankt Dries,‘ zei Krelis toen ze verder liepen, ‘Ik heb het je nog niet zo verteld maar we zijn je dankbaar dat je mij teruggenomen hebt. Ook voor wat je ons gisteren voorstelde. Ik had hier nooit van kunnen dromen.’
Na een half uur stevig door te hebben gelopen kwamen ze aan bij de hofstee van Willem Romeijn. Een grote stee met vele bunders land die Willem had geërfd van de zijde van zijn vrouw, al achtentwintig jaar geleden.
‘Kijk daar eens,‘ begroette Willem de beide mannen, ‘daar komen Dries en Krelis aan. Waar heb ik dit bezoek aan te danken, zo midden in de week?’
Willem stak de spade met een ferme duw in de grond en liep de groentetuin uit en schudde de beide mannen hartelijk de hand.
’Kom mee naar binnen, er zal wel wat warms te drinken zijn. Ik kan wel wat warmte gebruiken, het is een dunne wind vandaag. Ik denk dat de winter vroeg invalt dit jaar. Veelal na een herfststorm volgen er strenge winters.’
Binnen in de grote boerenkeuken vertelde Dries dat hij op stap ging naar Utrecht. Hij liet doorschemeren dat hij wel enkele weken op pad wilde om vee en nieuw gerij te kopen en niet precies wist wanneer hij terug zou komen.
‘Ik geloof dat je geen zin hebt in het boerenbedrijf,‘ zei Willem, die het verhaal aan hoorde, ‘jij bent meer koopman dan boer. Ik herinner mij het verhaal nog wat je vader mij eens heeft verteld. Je wilde handelaar worden, voor alle boeren in Giessendam koeien gaan kopen in Utrecht en uit je verhaal nu, proef ik de koopmansgeest.’
‘U raadt het, ik ben niet in de wieg gelegd voor boer. Ik wil eerst wat meer zien van het land en nu ik de stee van vader heb geërfd kan ik niet meer doen wat ik graag zou willen. Ik had zo gedacht dat Krelis de stee voor mij moet beheren. Ik wil hem de verantwoording geven en kwam U vragen om hem een handje erbij te helpen.’
Peinzend keek Willen Dries aan. Wat moest hij hier mee aanvangen? Zou hij de jongen op zijn plicht wijzen als boer? Hem wijzen op zijn verantwoordelijkheden als boer tegenover de knechts en de meiden? Wat zou er gebeuren als Krelis de verkeerde beslissingen zou nemen? Hij overdacht het probleem dat zich onverwacht aandiende.
‘Dries,‘ zei hij, ‘heb je dit wel goed overdacht alvorens je dit mij voorlegde? Is dit plan weloverwogen? Je hebt de laatste maanden wel wat meegemaakt. Ik voorzie dat je een lange tijd wegblijft, je hebt het niet gezegd maar ik voel dat er meer is dan je ons verteld hebt. Ik ben bereidt om Krelis te helpen met raad en eventueel ook met daad. Als hij hulp nodig heeft kan hij bij ons aankloppen. Maar besef wel, Dries, er kan van alles gebeuren als je weg bent. De tijd is onrustig. De Spaanse soldaten trekken door het land en het zijn rabauwen. Er is in de afgelopen weken veel aanloop geweest van Spaans sprekende heren bij de pastoor in het dorp. Ik verwonder mij waarom er in een klein dorp als Giessendam zoveel vreemde heren rond lopen. De schout heeft gisteren de marskramer overgebracht naar Dordrecht. Er waren Spanjaarden bij die het transport begeleiden. Waarom konden de rakkers van de schout niet de gevangene bewaken? Ik bedoel hiermee, we leven in een uiterst onzekere tijd. Maar als je weloverwogen je beslissing hebt genomen, ga dan gerust. Krelis en ik zullen zorg dragen voor have en goed. Maar nog een ding, Dries, wat regel je voor de nacht. Je kunt niet de hofstee onbewoond laten. Er moet laat nog gevoerd worden en de mensen hebben zo in de gaten dat er niemand is.’
Hier had Dries nog niet bij stil gestaan. Ja, hoe moest het ‘s nachts? Er moest iemand aanwezig zijn in de boerderij. Er kon van alles gebeuren als er geen toezicht zou zijn. Misschien nog niet de eerste weken maar toch over enkele maanden zullen de eerste schapen lammeren en worden de eerste kalfjes geboren.
Hier schoot Krelis hem te hulp. ’Ik zou aan Janus, mijn oudste zoon kunnen vragen of hij ‘s nachts op de stee wil slapen. Als er wat is met de beesten dan kan hij mij roepen. Je weet Willem, wij wonen een paar minuten verder richting Slydrecht. Janus is 18 jaar en zou dit gemakkelijk aan kunnen. Als Anna ook blijft slapen is er niets aan de hand.’
Dries had nog wel wat bezwaar. ’Is het wel vertrouwd om Janus er te laten slapen. Wat gebeurt er als zijn boer hem laat roepen als er iets met zijn beesten is?’
Maar Krelis wees dit bezwaar van de hand. ’De eerste knecht van zijn boer woont naast de boerderij en als de boer Janus wil laten roepen dan is hij een half uur onderweg. Nee, Dries zit daar maar niet over in. En als het zich eens voordoet dan kan hij mij toch roepen als hij naar zijn boer gaat? Die woont verder op richting Slydrecht.’
Hier kon Dries niets tegen inbrengen en stemde dan ook na enig aarzelen toe. Willem die het aangehoord had vond dit een goede oplossing.
‘Je bent toch niet van plan om maanden weg te blijven,‘ zei hij, ‘beloof me dat je over uiterlijk vijf weken terug bent dan kun je zie hoe de welstand is van je hofstee en de dieren.’
Dit beloofde Dries en na een hartelijk afscheid vertrokken ze beiden in de richting van de Hoogendijk. Krelis stapte zwijgzaam voort, vol gedachten aan de toekomst. Dries en Willem hadden vertrouwen in hem. Hij zou ze laten zien dat een knecht even goed de verantwoording kon dragen over het vee en de stee, even goed als een boer van wie het vee is. Dries had dit nu geërfd van zijn vader maar hij, Krelis had er al dertig jaar gewerkt. Hoeveel kalfjes had hij niet groot zien worden, honderd, tweehonderd misschien? Misschien het dubbele aantal aan lammeren. En hij was het geweest, wanneer het tijd was dat de schapen zouden lammeren, die ‘s nacht in de stal de wacht hield terwijl Wout lag te slapen. En als hij dan de gehele nacht was wakker geweest dan mocht hij niet eens na het middageten even een uurtje gaan liggen. Maar, kom dacht hij, nu is de tijd veranderd. Dries is zijn vader opgevolgd op de stee. Mogelijk zou alles nu anders gaan. De eerste lammeren zouden over een paar maanden geboren worden. En bij de gedachte dat hij dan zelf bepaalde of hij, na het eten, een uurtje in de stoel zou slapen, schoot hij hardop in de lach.
‘Wat loop jij nu te lachen,‘ vroeg Dries hem, ’is er iets wat ik gemist heb of is er iets anders?’
Krelis durfde hier op geen eerlijk antwoord te geven en zei daarom, ‘ik denk opeens aan de pastoor. Wat moet die man in de rats gezeten hebben toen we dreigden hem in de Giessen te gooien.’
Ook Dries moest hier om lachen. Hij kon het zich precies voorstellen hoe de pastoor er uit zou hebben gezien als hij daadwerkelijk in de Giessen was beland.
’Ik weet het niet, ik denk dat het muisje nog wel een staartje zal krijgen. De schout en de pastoor laten het hele gebeuren niet langs zich heen gaan. Misschien moet jij je maar even niet inlaten met de gebeurtenissen van die dagen.’
Ondertussen waren ze bij de splitsing gekomen bij de Dam. Dries wilde nog even naar de zadelmaker en zei tegen Krelis, ‘ga jij even naar de wagenmaker en vraag of hij vanavond die nieuwe mestkar wil brengen. Zeg hem dat hij de bles kan ophalen bij de smid, ik loop straks via de buitendijkse polder weer terug naar huis.’
Zo loopt Dries de Hoogendijk op in de richting van de Kapel. Even wordt hij opgehouden voor een praatje door een schipper die vertelt dat hij wacht op de verladers. Hij is die morgen aangekomen met zijn schuit vanuit Dordrecht. Zijn schip is geladen met hout en stenen die hier gelost moeten worden. De goederen zijn bestemd voor de bouw van een nieuwe hofstede in Slingerland, zoals het buurtschap aan de Giessen wordt genoemd. Aan de andere zijde van de dam ligt een schuit al te wachten om het bouwgerei in ontvangst te nemen voor het verdere vervoer, maar er is geen mens bij de schuit te bekennen.
Als Dries bij de zadelmaker zijn nieuwe zadel heeft bekeken en gezien heeft dat de zadelmaker een mooi stuk werk heeft gemaakt geeft hij de man opdracht het zadel en tuig vandaag nog af te laten leveren bij de wagenmaker. Dries had enkele weken geleden de man opdracht gegeven een tuig, zadel en zadeltas te maken. Het tuig dat hij thuis in de schuur gevonden had was oud en verweerd doordat het in jaren niet was gebruikt en onderhouden. Dries hield ervan om te paard door de polder te trekken en had zich een goed zadel en betrouwbaar tuig aangeschaft. De vos, die nu als koetspaard werd gebruikt, zou als rijpaard dienst doen. Het was een jong en vurig paard van drie jaar oud. Nu hij had besloten op reis te gaan zou dit nieuwe tuigwerk goed van pas komen
Designed by Leen.zelf
Pagina van Dries Romeijn
Afspraken