Designed by Leen.zelf
Pagina van Dries Romeijn
Bekentenissen
Het was enkele weken later dat Dries samen met Krelis op de Hoogendijk stond. Het was een mooie herfst geworden. Na de storm van enkele weken geleden was het weer radicaal om gedraaid.
’Ik kan mij niet herinneren dat het in het najaar zulk rustig weer was,‘ zei Krelis. ’De dag waar op je vader is vermoord is de laatste regenachtige dag geweest.’
Dries keek peinzend over de buitendijkse polder naar de rivier de Merwe, waar een boot de Giessen opdraaide. De nieuwe molens in de polder draaiden met volle zeilen en maalden het overtollige water de rivier op.
’Het weer was misschien rustig maar het is een woelige tijd geweest,‘ zei Dries. ’Vooral de begrafenis van vader, het onderzoek van de schout en het hele gedoe erna met de pastoor. Ik wist niet dat hier in het anders zo rustige Giessendam de gemoederen zo hoog konden oplopen. De andere dag had de schout en zijn rakkers de marskramer al te pakken. Hij was ondergedoken bij boer Hannes in Wingerden. Het bleek een Spanjaard te zijn die verbazend goed de Hollandse taal meester was.
’Krelis keek verwonderd op. ’Hoe weet jij dat? ’zei hij. ’Ik had dat nog niet gehoord.’
Dries haalde zijn schouders op en zei, ‘Eigenlijk heb ik beloofd dat ik er met niemand over zou spreken dus wil je het nog even voor je zelf houden? Nadat de begrafenis achter de rug was heeft de pastoor een jongen gestuurd om te vertellen dat ik bij hem moest komen. Daar moest ik de pastoor, de schout en nog iemand, een vreemdeling die ik niet ken, het hele verhaal nog een keer vertellen. Hoe ik mijn vader had aangetroffen. Hij vroeg of er dingen ontvreemd waren en of ik nog wat gevonden had wat van de marskramer kon zijn. Ook begon die vreemdeling mij vragen te stellen over tante Jannigie uit Schoonhoven. Ik moest vertellen hoe mijn familie in Schoonhoven leefde, of ze de nieuwe leer aanhingen. Of ik zelf wel eens naar een bijeenkomst was geweest van de protestanten. Hij ondervroeg mij zelfs over Hendrik van Brederode. Ik vertelde hun dat ik die niet kende maar erg tevreden waren zij niet met het antwoord.
Weer keek Krelis hem verwonderd aan, ‘Hendrik van Brederode? Wie is dat, daar heb ik nog nooit van gehoord’ zei hij.
’Dat is de heer van Vianen. Hij geeft onderdak in zijn kasteel Batenstein aan mensen die vervolgd worden omdat ze protestants zijn,’ vertelde Dries die er eigenlijk niet verder over wilde praten. Hij wist wel wie dat was. Hij had jaren geleden Hendrik voor het eerst ontmoet op de dijk tussen Schoonhoven en Lopik. Dries wandelde daar met enkele vrienden toen een ruiter te paard over de Lekdijk naderde. Plotsklaps struikelde het paard in een karrenspoor en de ruiter kwam ten val, het paard schrok en steigerde wild op. Dries, die paarden gewend was, sprong naar voren en greep het paard bij het bit. Hij kalmeerde het geschrokken dier en klopte het op de hals. Uit de zadeltas waren verschillende papieren op de dijk gevallen en gedienstig raapten de jongens de paperassen bij elkaar. De ruiter die ook weer op de been was pakte de papieren aan en bedankte de jongens en maakte zich bekend als Hendrik van Brederode. Hij zocht nog even of er soms nog meer papieren waren achter gebleven. Enkele vond hij er nog die de knapen over het hoofd hadden gezien. Hij nodigde de jongens uit om eens op het kasteel te komen in Vianen dan zou hij hun daar uitvoering bedanken.
’Wat weet jij dit allemaal goed, dat van die Hendrik van Brederode,‘ zei Krelis. Dries schrok op. Hij had zo in gedachten verzonken gestaan dat hij helemaal vergat dat hij met Krelis op de dijk stond.
’Ik moet je wat vertellen Krelis,‘ zei Dries, ‘we gaan naar binnen en kijken of Anna wat te eten heeft klaar gemaakt. Er zijn de afgelopen weken dingen gebeurd waar ik je deelgenoot van wil maken. Laten we dat eens bespreken onder de maaltijd’.
‘Anna, kom er eens bij zitten. Neem een kom en schaal en eet wat mee,’ zei Dries even later in de keuken.
’Ik heb de afgelopen dagen nagedacht over de dingen die gebeurd zijn en staan te gebeuren. We moeten gedrieën eens serieus praten over de toekomst. Krelis, ik ga een tijdje weg van Giessendam. Toen je daarstraks jezelf verwonderde over de heer van Brederode heb ik een beslissing genomen om jullie te vertellen wat er in de afgelopen maanden is gebeurd. Nadat ik door vader van huis was weggestuurd na het voorval met het geld en de chirurgijn ben ik op weg gegaan naar Schoonhoven. Onderweg liep ik, in de buurt van Ottoland, Hendrik van Brederode achterop. Hij liep naast zijn paard en ik vroeg hem of hij soms weer problemen had met het dier. Lachend zei hij: ‘Ha, mijn jonge vriend. Wat is dit lang geleden dat wij elkaar hebben gesproken. Maar en is niets met mijn paard maar het is te warm om er op te zitten. Het zweet loopt mij langs de rug en niet alleen mij maar ook het paard. Het heeft mij de hele morgen gedragen, het heeft nu rust nodig. Vertel mij eens Dries hoe of het is met je oom en tante in Schoonhoven. Het is te lang geleden dat je samen met je oom ’s avonds gezellig bij ons wat kwam eten.’
Dries vertelde Krelis en Anna over de ontmoeting met Hendrik van Brederode, meer dan twaalf jaren geleden toen hij nog woonde bij tante Jannigie in Schoonhoven. Over de val van Hendrik van zijn paard en over de paperassen die over de dijk waren gewaaid. Maar ook over de tijd dat ik met mijn oom wel eens op het kasteel kwam. Mijn oom was een liefhebber van oude paperassen en kom uren met Hendrik praten over oude boeken, geschriften en archieven.
’Ik herinnerde van Brederode ook nog aan het voorval op de Lekdijk,‘ vertelde Dries verder, ‘U was nog bezorgd of er soms papieren achter gebleven zouden zijn. Samen liepen we richting Nieuwpoort en spraken over de gevaarlijke tijd. Ik vertelde over mijn moeilijkheden met vader. Hij sprak met mij, niet als met een boer, wat ik toch eigenlijk ben, maar als of ik zijn broer was. Ik verwonderde mij over de onderwerpen waar hij zo vrij over sprak. Het gesprek was al snel op het verschil tussen katholieken en protestanten gekomen en hij vertelde mij dat de papieren die toen uit zijn zadeltas vielen, pamfletten waren die hij had laten drukken in Vianen en wegbracht naar de Lutheranen in Schoonhoven. Ik sprak mijn bewondering uit over de manier waarop Hendrik deze gesprekken met mij hield, een jongen die hij eigenlijk niet kende. Hij glimlachte en vertelde mij toen al dat hij meer van mijn familie afwist dan ik kon vermoedde. Op mijn vraag hoe dat kon vertelde hij dat oom Willem, de man van tante Jannigie, nu na jaren nog regelmatig op bezoek komt. Oom Willem blijft een graag geziene gast op het kasteel, hij had ooit van zijn vader een archief geërfd over de historie van de streek. Zijn vader had jaren lang de geschiedenis van de streek op schrift gesteld en Willem wilde dat verder uitbreiden. Toen mijn vader, vertelde Hendrik verder, wat wilde weten over een gebeurtenis van een vijftigtal jaren geleden, werd hij attent gemaakt op je oom Willem. Sinds die tijd hebben we regelmatig contact met elkaar zo als jij je zult herinneren. Niet alleen over het verleden maar ook over de toekomst. Tijdens die gesprekken op het kasteel heb ik ook jou leven gevolgd nu je bij je vader op de stee woont en ben ik veel te weten gekomen over de kerkelijke perikelen in Giessendam. En ook over jou. Ik heb begrepen dat je wel eens het plan hebt opgevat om naar Brussel te gaan. Ik voelde dat ik een kleur kreeg, ik schaamde me nu voor de uitspraak die ik tegen over oom Willem wel eens had gedaan. Wat moest de heer van Brederode niet denken. Ik een boerenzoon naar Brussel waar het hof was van Karel V.’
Hier stokte het verhaal van Dries even.
’Schenk ons wat te drinken in, Anna,’ vroeg hij. ’Wil je ook de lampen aansteken, het wordt al vroeg donker.’
Anna stak met een spaander de olielampen aan. Het bracht direct een andere sfeer in de keuken. Een vrouw in de keuken is iets wat Dries op de stee aan de Hoogendijk niet vaak had mee gemaakt.
‘Zo wandelden we samen verder in de richting van Goudriaan,‘ vertelde Dries verder. ’Hendrik vertelde over zijn voorvaderen hoe deze de streek hadden ontgonnen. Mooie verhalen uit het verleden. Hij gaf ook zijn visie over de toekomst en sprak zijn vrees uit over wat mogelijk stond te gebeuren. Filips II, de zoon van Karel V, was op rondreis geweest door de Nederlanden. Hij vertelde, dat wanneer nu deze zijn vader was opgevolgd, de Nederlanden een zware en moeilijke tijd tegemoet zouden gaan. Immers deze Filips was zo antiprotestants dat de mensen die niet katholiek waren vervolgd zouden worden door hem. We waren aangekomen in Nieuwpoort en hier zouden onze wegen zich scheiden. Hendrik moest naar Ameide en ik moest met het veer naar Schoonhoven.
’Kom morgen in de namiddag naar Vianen, ik zorg dat je ontvangen wordt dan kunnen we dit gesprek voortzetten,’ zei Hendrik. ’Ik merk dat je geïnteresseerd bent in de historie maar ook in de toekomst.’
Weer voelde ik een kleur op mijn wangen komen, nu niet van schaamte maar van blijdschap, ik een eenvoudige boerenzoon, opnieuw uitgenodigd op het kasteel in Vianen. Nu nodigde hij mij duidelijk op een andere manier uit dan toen we samen met oom Willem werden uitgenodigd en ik was ook vast van plan om er gevolg aan te geven. In Schoonhoven, in de gezellige woonkamer van oom Willem, vertelde ik hem van mijn ontmoeting met Hendrik van Brederode. Ik kon die avond moeilijk in slaap komen, de gedachten tolden door mijn hoofd. We hebben dan wel de grootste hofstee van Giessendam, de grootste, de vetste en beste kazen komen van de Hoogendijk in Giessendam, wordt er verteld. Betere boter is er niet in de gehele Alblasserwaard te vinden, misschien was vader wel de rijkste boer van de Alblasserwaard, maar ik blijf een boerenzoon.’
Krelis onderbrak Dries zijn verhaal en zei: ‘Misschien was je vader wel de rijkste boer maar, als ik mijn gedachten uit mag spreken, was je vader nooit tevreden met wat hij bezat.’
‘Ben je nog op het kasteel van die man geweest, Dries? ’vroeg Anna ongeduldig naar het vervolg van het verhaal. ‘Wat is er gebeurd daar in Vianen? Ik krijg het idee dat het iets te maken heeft met wat de laatste tijd hier gebeurd is.’
‘Dat heb je goed geraden Anna, het heeft iets te maken met wat er de afgelopen weken hier in Giessendam is gebeurd. Om terug te komen op de heer van Brederode, we hebben hele dagen op zijn kasteel gesproken over geloof en over het bestuur van de gewesten. Hendrik heeft ook veel contact met Willem van Oranje. Ze zijn beide page aan het Hof van Karel V geweest. Hij verblijft daardoor veel in Brussel. Ik heb hem ook verteld over de moeilijkheden die ik had met mijn vader en hij moedigde mij aan om te vertellen waarom ik zo graag naar Brussel wilde. ’Wil je dat om je vader te ontlopen, of om meer te weten te komen over de protestanten,’ vroeg Hendrik mij op een dag. Ik moest hem eerlijk bekennen dat het was om beide.
’Keizer Karel moest al niets weten van de reformatie, zijn zoon Filips II nog minder dus daarvoor kun je beter niet naar Brussel gaan,’ zei Hendrik tegen me. Ik begreep dat hij gelijk had. Van verschillende mensen had ik dit al eens gehoord. Teleurgesteld bekende ik dit aan Hendrik maar tot mijn grote verrassing zei hij: ‘Ik heb in de loop van onze gesprekken begrepen dat het niet alleen de reformatie is die je naar Brussel trekt maar ook je nieuwsgierigheid naar het hof. Ik ga de volgende week op reis naar de Zuidelijke Nederlanden, misschien kan ik je gebruiken in mijn gevolg’.
‘Dus je gaat naar Brussel?’ onderbrak Krelis het verhaal van Dries. ’Durf je dat aan? En hoe moet het nu verder met de hoeve van je vader? Komt er een andere boer op de stee?’
Dries schoot in de lach en zei: ‘Dat waren veel vragen in een keer, Krelis, luister dan zal ik verder vertellen, ik moet je nog vertellen over wat mij is overkomen bij het Pinkeveer.’
’Nadat Hendrik en ik had afgesproken dat ik mee zou gaan wilde ik afscheid komen nemen, van mijn vader, hier op de Hoogendijk. Ik wilde niet naar Brussel gaan zonder dat ik in Giessendam zou zijn geweest om het hem te vertellen. Ik denk niet dat hij het zou hebben begrepen waarom ik weg wilde. Twee dagen later ging ik op reis naar Giessendam, er stond een stevige wind, die aanwakkerde tot een ware storm. Bij het Pinkeveer, het veer over de Giessen, haalde een groep ruiters en enkele koetsen mij in. Ik zag aan het wapperende vaandel dat het de heer van Brederode was met zijn gevolg. Ik was verbaasd, hij had mij gezegd dat hij mij over zeven dagen zou ontmoeten, ik zou wachten bij het veer naar Woudrichem. Hij had niets verteld over een eerdere reis. Een van de ruiters, die vooruit gereden was, hield mij tegen en vroeg: ‘Ben jij Dries Romeijn? Je moet bij heer van Brederode komen. 'Intussen waren de koetsen genaderd, Hendrik stapte uit de koets en verzocht mij mee te gaan naar de herberg die daar staat bij het veer.
’Dries,’ zo begon hij ‘de plannen zijn gewijzigd. Ik had al een ruiter naar Schoonhoven gestuurd maar je was daar al weg. Zodoende ben ik je achterna gereden. Gisteravond heb ik bericht ontvangen van Willem van Oranje, die vroeg of ik met de grootst mogelijke spoed naar Brussel wilde komen. Hij berichtte mij dat hij een complot heeft ontdekt in de kringen van het hof. Een Spanjaard zou in de Nederlanden de bevolking proberen op te stoken tegen het gezag van hun heren en edelen. Maar niet alleen dat, nee, aan het hof van de Landvoogdes zijn plannen gemaakt door volgelingen van de overleden Keizer Karel en Koning Filip om een tweespalt teweeg te brengen in de Nederlanden tussen de katholieken en de protestanten.’
‘Er is toch al verdeeldheid onder de bevolking en kerkleiders in de Nederlanden?’ vroeg ik aan Hendrik, vertelde Dries verder aan Anna en Krelis die in spanning zijn verhaal volgden.
’Daarop antwoordde Hendrik mij dat er groepen Spanjaarden door het land trokken om te proberen die verdeeldheid verder uit te breiden. ’Ik zou jou willen vragen Dries, of je wilt proberen er achter te komen waar de leider van deze groepen zich bevindt. Het laatste wat ik weet is dat hij in Gorkum is geweest en door vrienden van ons is er op aangedrongen dat de leider opgepakt moet worden. Nu moet ik naar Brussel, ik kan er zelf geen leiding aan geven en wil jou opdragen goed rond te kijken en te informeren waar deze Juan la Vrestra voor het laatst is gezien. Jij hebt als voordeel dat je van goeden huize bent en vrij rond kan reizen met een knecht, zogenaamd op zoek naar vee om je veestapel te vergroten.’ Hier stopte Dries met zijn verhaal.
’Anna wil jij de tabakspot eens aangeven en de standaard met pijpen dan steken we eerst een pijp op voor we verder gaan. Ik lust ook wel een kroes bier, ik heb dorst gekregen van al dat vertellen,’ zei Dries. Even later zaten de mannen genoeglijk te roken. Krelis, die het nog niet zo gewend was zoog met kleine trekjes de rook naar binnen.
’Wat ben jij toch anders dan je vader ’zei Krelis, ‘je vader was zo zuinig, op het gierige af’.
’Dat komt waarschijnlijk omdat ik naar mijn moeder aard,’ grapte Dries, ‘tante Jannigie zei dat altijd tegen mij, je moeder was de goedheid zelve.’
‘Maar laat ik verder gaan met mijn verhaal het wordt al laat en straks moeten we de koeien nog afvoeren, ik hoor ze al onrustig worden’.
‘Ik kreeg van Hendrik een buidel met goudgeld voor de eerste onkosten en hij schreef in de herberg nog een brief voor een goede vriend van hem. Daar kan ik, als het nodig is, om hulp, raad en geld vragen. De naam van deze heer mag ik echter niet noemen. Ik heb dat Hendrik beloofd. Toen ik mijn vader in de gang gevonden had, vond ik nog iets in de gang dat er niet thuis hoorde. Ik heb dat niet tegen de schout verteld. Die avond vond ik een brief die gericht was aan Juan la Vrestra. Je kunt wel begrijpen hoe ik schrok. Nooit had ik van de man gehoord en dan, amper vierentwintig uur later vond ik een brief gericht aan hem. Bij het lijk van mijn vader, een man die niets van reformatie moest hebben. Die een groot voorstander was van de katholieke religie. Wat moet een handlanger nu hier op de Hoogendijk doen bij een katholieke boer. Ik heb de laatste weken mij afgevraagd of de pastoor er iets mee te maken zou hebben. Hij stelde mij tijdens het onderzoek naar de moord op mijn vader zulke vreemde vragen. Vragen als: ‘Waar heb je de mars van die kramer gelaten. Heb je wel eens contact met Spanjaarden? Ken jij ene Juan?’ Vragen over een man, waar ik nog nooit van had gehoord voor dat Hendrik mij er over vertelde. Nu blijkt ineens dat de eenvoudig Giessendamse dorpspastoor, de leider van verschillende Spaanse onruststokers bij naam kende. Toen hij mij in de nor onder aan de Dam opsloot, omdat ik verteld had dat ik niets van een mars afwist, toen begreep ik dat er iets niet pluis was. Gelukkig dat jullie en de andere boeren zulk een stampij hebben gemaakt bij het huis van de schout en de andere dag bij de pastoor. Het leek wel een volksopstand zo gingen jullie te keer. Ik weet niet wie de pastoor in de Giessen heeft willen smijten? Het is maar goed dat dit niet gebeurd is. Echt, ik dacht dat het op nog meer moorden uit zou lopen. Soms was ik in die donkere nor bij de Dam wel eens bang dat het verkeerd af zou lopen. Ik dacht er aan om maar te vertellen dat ik toch een mars had gevonden. Deze stond namelijk in de gang en in die mars vond ik die brief’.
‘Dus er is wel degelijk sprake van een mars,‘ zei Krelis verbaasd. ’Ik wist niet dat je die mars had gevonden. We wilden je bevrijden. Een ieder was er van overtuigd dat jij niets met die marskramer te maken had. Jij bent me ook een mooi figuur. Er breekt een complete volksopstand uit om je vrij te krijgen, we waren er van overtuigd dat de schout en ook de pastoor het bij het verkeerde eind hadden. Bijna hadden we de pastoor verzopen in de Giessen terwijl hij het bij het rechte eind had.’
‘Bijna hadden we de pastoor verzopen?’ sprak Anna haar vader na. ’Wat is dat voor praat? Ik zou bijna denken dat je een protestant bent. Een goed katholiek praat zo niet over zijn geestelijke leider, vader.’
Ongemakkelijk keek Krelis zijn dochter aan. Hij wist het niet onder woorden te brengen. Zou hij het haar vertellen dat hij stiekem naar de samenkomsten ging van de protestanten?
‘Ik geloof dat niet alleen ik bekentenissen afleg deze avond,’ zei Dries, ‘maar jullie ook, vooruit Anna, vertel je vader hoe jij over de nieuwe leer denkt.' Ik weet zeker, want dat heeft je vader mij toevertrouwd, dat je voor een verrassing komt te staan. Praten jullie maar verder, ik ga naar de stal. De koeien worden zo onrustig, ik ga ze nog wat voer geven en ga dan naar bed.’
Met deze woorden verdween Dries de stal in.