Via de Achtersteeg bereikte Dries het Diep, een gantel van de vroegere Giessen. Hier aan de buitenzijde van de Hoogendijk had je een vrij uitzicht over de polder. Links van hem zag hij de vier nieuwe molens staan die het waterschap had laten bouwen. Deze molens moesten het overtollige water uit het moerassige, buitendijkse gedeelte van de polder malen. Het blijft behelpen dacht Dries, wanneer er een zuidwestelijke storm komt staat het water direct weer in de polder. De lage dijk die langs de rivier was aangelegd kon in de zomermaanden het water wel uit de polder houden maar als er een storm opstak stond in korte tijd het rivierwater weer aan de voet van de Hoogendijk. Dan was de polder een grote waterplas. Door de drie verbindingen van de vroegere Giessen met de rivier was het moeilijk het land droog te houden en waren er lange dijken nodig. Veel grond was er nodig om de dijken op te hogen, hoger te maken dan het drassige land.
Nu, in de laatste maanden van het jaar, lag het grasland er toch nog groen bij. Enkele boeren waren de talrijke sloten, die hier voor de afwatering zorgden, aan het opschonen. Een zware bezigheid die iedere herfst weer gedaan moest worden. Het waterschap hield er nauwgezet toezicht op. Dikwijls gebeurde het dat na een overstroming alle sloten vol stonden met rivierzand. Werk van jaren werd dan door een enkele storm teniet gedaan. Toch werkten er sinds tientallen jaren een paar keuterboertjes in de buitendijkse polder. Voor een mager bestaan werkten ze van de vroege morgen tot laat in de avond in de darie van de sloten. Over het Diep was een touw gespannen waar een schouw aan vast gemaakt was. Hiermee trok Dries zich naar de overkant. De schouw lag niet vast aan de wal maar was verbonden door middel van twee lange touwen met de beide oevers. Zo kon een ieder het bootje van de overzijde naar zich toe trekken. Via de kade liep Dries in de richting Slydrecht. Op het eerste gedeelte van de polder lagen wat magere koeien te herkauwen in de wei. De boer zal wel weinig wintervoer op de til hebben dacht Dries, anders had hij de beesten al wel op stal staan. Achter een hek van wilgenslieten liepen een tiental schapen te grazen. Dries kon aan de beesten zien dat het grasland niet van beste kwaliteit was. Het middelste gedeelte van de polder was niet in gebruik als weidegrond. Hier stonden wilgenbomen en struiken op een drassig gedeelte waar de rivier nog vrij spel had. Enkele poelen, vol met waterlelies en omzoomd door riet, maakten het tot een plaats waar Dries ‘s zomers graag naar toe ging. In zijn jeugdjaren, was hij hier veel gaan vissen met fuik of met een tuig. Dikke voorns en baarzen heeft hij mee naar de boerderij gebracht die vrouw van Laet dan voor vader en hem bakte in de boter. Gezeten op een omgewaaide boom aan de rand van een poel, dacht Dries terug aan zijn jonge jaren. Jaren zonder grote zorgen. Nu was het wel anders, nu had hij de zorg voor de stee en het vee. De zorg over de kaasmakerij en de verkoop van de boter en de kazen. Voor de melk had vader altijd de vaste afnemers gehad. Verschillende vrouwen uit het dorp kochten hun melk bij hem voor het dagelijkse gebruik of voor het maken van hun kazen en boter. Maar het meest baarde hem zorgen datgene dat gebeurd was in de afgelopen maanden. Ergens had hij het gevoel dat de gebeurtenissen van de afgelopen maanden waren voortgekomen uit de contacten die hij had gekregen met Hendrik. Maar hoe hij de moord op zijn vader daarin moest plaatsen was hem niet duidelijk. Het moest er wel iets mee te maken hebben, het kon niet anders. Tijdens de uren dat hij opgesloten had gezeten in de nor was het hem duidelijk geworden dat er een verband moest zijn tussen Hendrik en de moord op vader. De naam Juan la Vrestra was genoemd door Hendrik en stond ook op de brief die hij had gevonden in de mars van de kramer. Ook hadden de schout en de pastoor gevraagd of hij ene Juan kende. Er moest dus iets zijn waardoor de gebeurtenissen in het anders zo rustige dorp Giessendam elkaar opvolgden. Het kon niet anders of die Juan la Vrestra moest er meer van weten. Hij moest en zou die Juan la Vrestra vinden, alleen hij kon vertellen wat er op de stee gebeurd was voordat Dries daar aankwam. Een koude windvlaag deed hem huiveren. Hij stond op van de boom en ging op weg naar de Hoogendijk. Hij wilde de schouw gebruiken die lag naast het woninkje van Kee de heks. Kee was een klein oud-achtig vrouwtje van wie gezegd werd dat ze kon toveren en daarom een heks werd genoemd. In werkelijkheid was Kee een kruidenvrouwtje die haar hele leven probeerde mensen van hun kwaaltjes af te helpen met haar kruidendrankjes. Zij zocht in de buitendijkse polder en ook wel op het land van de boerderij naar geneeskrachtige kruiden. Soms als de chirurgijn met aderlaten en purgeren de mensen niet kon helpen lukte het Kee om de stakkers weer op de been te krijgen. Maar meestal waren het de armen uit het dorp die in uiterste nood om haar hulp vroegen. Ze stond er om bekend dat ze goed zweren en wonden kon behandelen. Ze gebruikte water dat lang kookte op een vuur in de volle maan. Met dit afgekoelde water waste ze de zweren en moest men een drankje drinken dat ze maakte van brandnetels die ze plukte in de nachten na de nieuwe maan. De recepten van de drankjes vertelde ze aan niemand, het was haar grootste geheim tot Dries haar een keer betrapte op een avond in het weiland. Dries was naar een koe gaan kijken in het land waarvan hij dacht dat deze nog moest kalveren. Kee plukte brandnetels langs de slootkant en schrok van Dries toen hij opeens naast haar stond. In het pikkedonker was het vrouwtje zo hard geschrokken dat ze een flauwte kreeg. Dries had haar opgenomen en naar binnen gedragen. Daar had ze, waarschijnlijk uit dankbaarheid, haar geheim vertelt over het gekookte water en de brandnetels.
De schouw die aan de overkant van de Giessen lag stond vol met regenwater. Hij trok de zware schuit met het touw naar zich toe en hoosde met een oude klomp die erin lag de schouw leeg zodat hij met droge voeten aan de overkant kwam. Kee stond hem daar al op te wachten, verlegen om een praatje zoals gewoonlijk.
’Kijk wie we daar hebben,‘ begon ze, ‘ik had je nog niet gezien sinds je vader is begraven. Ik moet je nog wat vertellen, iets wat ik gezien heb die middag toen je vader vermoord is. Ik stond net toevallig in het houten boenhok, langs de dijk en keek door een kier of het nog regende. Op de dijk kwam een ruiter aan die halt hield bij een marskramer, recht voor de plaats waar ik stond. De marskramer gaf toen iets aan de ruiter. Achteraf denk ik dat het leek op een brief. Ik durf het niet met zekerheid te zeggen, want mijn ogen zijn zo achteruit gegaan in het afgelopen jaar, zodat ik het niet scherp meer zie.
‘Heb je dat ook tegen de schout gezegd, Kee? ’vroeg Dries, ‘ik dacht toch gehoord te hebben dat deze hier in de buurt is komen vragen of iemand iets had gezien die middag.’
‘Dat is het nu juist Dries, ik heb het geval verteld aan de schout maar hij zei mij dat ik er met niemand over mocht spreken. Nu kan hij mij zoveel vertellen, ik wil het jou wel laten weten. Misschien heb je er wat aan, misschien weet jij wie het geweest is die zijn paard verruilde voor een mars. Want dat heb ik duidelijk gezien, hij liep met die mars van de kramer de stoep af bij jullie stee en de marskramer ging er vandoor op het paard van de ruiter. Ook deed die heer zijn mantel en hoed af en verruilde die voor het jak en de muts van de marskramer. Ik vond dit gedoe maar vreemd, ook omdat het verwisselen van die kleding gedaan werd achter de struiken hier boven aan de dijk.’
‘En je weet zeker Kee, dat de schout gezegd heeft dat je met niemand hier over mocht spreken. Dit is erg belangrijk voor me, het lijkt er nu op dat niet de kramer de moord heeft gepleegd maar die onbekende ruiter.’
Kee verzekerde Dries dat ze het goed had gezien en dat de schout haar verboden had er met iemand over te spreken.
’Denk er om, ouwe heks,’ had de schout gezegd, ‘als ik merk dat je verteld hebt dat je een ruiter en een marskramer hebt gezien dan kom ik je halen en dan kom je nooit meer terug op de Hoogendijk. Ik zorg er dan voor dat je in Gorkum verbrand wordt voor ketterij,‘ zo vertelde Kee. ’Maar hij kan dreigen wat hij wil, ik ben nu over de veertig jaren oud, mij maakt hij niet zo gauw meer bang ‘
Dries dacht even na en vroeg, ‘je weet zeker niet hoe de man er uit zag of hoe hij heette?’ Maar tot zijn grote verbazing zei Kee, ‘het was een naam die ik nog nooit gehoord heb hier in het dorp. De kramer sprak hem aan en het klonk iets anders dan Gan. Net alsof die kramer de man heel deftig aan wilde spreken.’
‘Was het soms Juan, En sprak de ruiter een andere taal, kon je verstaan wat de ruiter tegen de kramer zei?” probeerde Dries haar te helpen.
‘Ik heb je al gezegd dat mijn ogen minder geworden zijn, niet mijn oren. Je hebt gelijk, zo noemde de marskramer hem en het was moeilijk te verstaan wat de ruiter zei. Ik dacht eerst nog dat mijn gehoor was teruggegaan maar ik ben blij dat je het nu vraagt. Het was een moeilijk te begrijpen man, die ruiter.’
Ineens schoot er een beeld door hem heen. In een flits zag hij het gezicht van de man voor hem die slechts fluistert had gesproken tijdens de verhoren van de schout.
‘Had deze man soms een litteken over zijn kin als of hij een sabelhouw in zijn gezicht had gekregen?’ vroeg hij opgewonden aan Kee. Tot zijn teleurstelling vertelde Kee dat ze dit niet had gezien omdat de man te veraf stond.
Dries verzekerde aan Kee dat hij verder met niemand over hun gesprek zou spreken en stelde haar gerust wat betreft de schout.
’Die schout komt van mij niets te weten Kee maar ik zou je ook willen vragen om er toch maar niet met een ander over te spreken.’
Met deze woorden verliet Dries het vrouwtje en liep via de Hoogendijk naar de stee waar ook Krelis zo juist was aangekomen.

Die avond werden er op de hofstee van Dries Romeijn ernstige dingen besproken. Hoe de knecht en zijn gezin het dagelijks beheer zouden krijgen over de stee met alle vee dat zich daar op bevond. ’s Middags had Dries de meiden en de knechts van de plannen op de hoogte gebracht en had hij een brief opgesteld waarin hij zijn knecht Krelis machtigde uit zijn naam te handelen. Ook gaf hij aan Krelis een beurs met daarin verschillende gouden munten en zilverstukken waarmee hij naar eigen goeddunken kon handelen.
Designed by Leen.zelf
Pagina van Dries Romeijn
Naar overdiep