Designed by Leen.zelf
Pagina van Dries Romeijn
Berent
De beide mannen namen enkele dagen later hartelijk afscheid van elkaar.
‘Dries, het ga je goed, neem de tijd doe geen overhaaste dingen en onthoud goed wat ik je gezegd heb, doe je voor als koopman en vertrouw en werk samen met Berent.’
Dries klom in de koets die gereed stond en wuifde met zijn hoed naar zijn gastheer die in de drie dagen dat hij als gast op het kasteel had verbleven een vriend van hem was geworden. Ondanks het verschil in leeftijd, Joris was de veertig jaar reeds gepasseerd en hij, Dries, was nog geen 25 jaar. Samen hadden ze plannen gemaakt om de marskramer te pakken zien te krijgen. Joris had voorgesteld om enkele knechten mee te geven waaronder Berent. Een grote robuuste vent van twintig jaar die voor zijn meester door het vuur ging als hij hem dat zou vragen. Met hem hadden ze plannen uitgewerkt. Ze zouden naar Gorkum gaan als kooplui. Berent zou alleen verder rijden naar Dordrecht om inlichtingen te krijgen wat er met de marskramer zou gebeuren. Joris van Savenhent had niet veel vertrouwen gehad in de waarde van het gesprek dat Dries had gehad met de waard bij het veer. Die waard staat bekend om zijn kletspraat, had Joris gezegd. Misschien wordt de marskramer niet op transport gezet naar Brussel en laten ze hem gewoon vrij in Dordrecht. Alle mogelijkheden waren bekeken en nu was hij onderweg naar Gorkum. Daar zou hij zo onopvallend mogelijk zijn intrek nemen in een kleine herberg die Berent wist binnen de muren van de stad.
De heer van Savenhent had hen een paar wagens die volgeladen waren met wintergroente en graan en een koets meegegeven.
Na het noenmaal waren ze de rivier overgestoken en op weg naar Gorkum. Dries liet zijn gedachten de vrije loop. Hij overdacht de gebeurtenissen van de afgelopen dagen. Hoe hij was ontvangen op het kasteel en hoe wonderlijk het was verlopen met het maken van plannen. Berent had voorgesteld om met een tiental gewapende kerels naar Dordrecht te rijden en de gevangen genomen marskramer op te eisen. De heer van Savenhent had hem ervan weerhouden. Onbesuisd te werk gaan had hij het genoemd. Het zou beter zijn eerst goed over de mogelijkheden na te denken, plannen te maken en voorzichtig te werk gaan. Vele uren hadden de drie mannen de mogelijkheden onderzocht en hij, Dries, was er een van geweest. Dries, uit het dorp Giessendam in de Alblasserwaard had goede ideeën ingebracht die door de heer van Savenhent geprezen werden als eenvoudig en uitvoerbaar.
Nu reden ze langs het dorp Dalem dat onder aan de voet van de rivierdijk lag. De dijk was goed begaanbaar er lagen hier en daar wat bevroren plassen water maar de kundigheid van de voerman wist te voorkomen dat een van de paarden er op uit zou glijden. Via de Dalempoort kwamen ze de stad binnen. Een van de wachters had een vluchtige blik geworpen in de koets en onder de dekens die over de wagens waren gelegd om de groenten tegen vorst te beschermen. Tijdens dit oponthoud had Dries zich verwonderd over de miserabele staat van onderhoud van de poort en de muren. Grote stukken ontbraken aan de stenen muur en het hout van de deuren was ook al niet van een beste kwaliteit.
Berent die op het paard van Dries reed, loodste de wagens via het plein naar een stalhouderij. Achter de stalhouderij lag de herberg waar Joris van Savenhent over gesproken had. Het bleek een eenvoudige herberg te zijn waar de waard geen vragen stelde over hun bezoek aan de stad.

Nadat Dries de boerderij had verlaten om op weg te gaan naar de vriend van Hendrik van Brederode was Anna begonnen om het woonhuis eens flink onder handen te nemen. Je kon wel zien dat hier jaren niet grondig was schoongemaakt. Wouter had een paar dagen in de week een dienstmeid het woongedeelte laten bijhouden maar Anna zag zoveel vuil en stof dat ze de handen uit de mouwen stak en dagen bezig was met boenen en stoffen. Gelukkig was het een paar dagen helder, vriezend weer zodat ze de ramen wagenwijd kon openzetten om de boel eens goed te luchten.
Het was vreemd om bij een onbekende de kasten te openen en op de planken en in laden de spullen tegen te komen waarvan je niets wist. Zo vond ze een kast met kleding van Dries zijn moeder. Tientallen jaren was de kast niet open geweest want toen Anna de sleutel wilde omdraaien, die in het slot stak, kreeg ze er eerst geen beweging in. Na wat heen en weer morrelen kreeg ze beweging in het slot en kon ze de deur openen. Ze kon zien dat dit echt de kast geweest was van Dries zijn moeder. Er lagen allerlei voorwerpen in die van haar waren geweest. In een doosje vond ze sieraden van goud en zilver. Ook enkele brieven die gericht waren aan Wouter. Ze sloot de deur van de kasten, later zou ze met Dries wel overleggen wat er met de kast en kleding zou moeten gebeuren.
Boven op de zolder was er een ruimte gemaakt van ruwe houten planken. Dit was vast het kamertje van Dries. Er hing een pentekening aan de muur met daarop een ruiter te paard. Anna kon wel zien aan de kleding dat het een hooggeplaatste heer betrof. Op de achtergrond, verborgen tussen de bomen, stond een kasteel. Zou het soms de heer van Brederode zijn dacht Anna. Ze hing de tekening weer terug op de spijker en ging naar beneden om voor eten te zorgen. Het liep al tegen melktijd. De mannen konden nu ieder moment terug komen uit de polder. Krelis was die morgen direct na het melken met een paar knechten naar het Broekland gegaan. Dat was een stuk weiland achter in de polder waar na een nat najaar of voorjaar de grond erg drassig bleef. Hij had er met Dries over gesproken om deze winter de sloten flink uit te diepen en de greppels goed na te zien. Misschien konden ze zo het aanstaande voorjaar voorkomen dat er waterplassen op het land bleven staan. Terwijl ze de ingemaakte groente uit de pot schepte die ze die avond zouden eten hoorde Anna de staldeur open gaan. Krelis stapte de schuur in met een riek over zijn schouder. Aan de riek vast geprikt zag Anna een grote snoek.
‘Ik zie dat je nog wat mee hebt gebracht,’ begroette zij haar vader. ’Die zal ik vanavond stoven. Dat zal morgen best smaken bij versgebakken brood.’
‘Ja, Anna, een van de knechten zag de snoek staan tussen het riet in de wetering en hij gooide meteen met de riek. Zo’n grote snoek had hij nog nooit gevangen, hij zei dat ik hem maar aan jou moest geven. Misschien zou hij morgen hier komen mee-eten als Dries nog niet terug zou zijn,‘ zei Krelis. Anna, die toch al snel kon kleuren, voelde een blos over haar wangen komen.
‘Wat heeft Dries daar nu mee te maken?’ vroeg ze en draaide zich om en liep terug naar de kelder.
’Ja, dat zou ik ook wel willen weten,‘ riep Krelis haar na. ’Er wordt gefluisterd dat er meer is tussen jou en Dries dan je mij verteld. Pas maar op meidje, voor je het weet praten de mensen over jou en Dries. Ik denk niet dat hij de juiste partij is voor je. Dries is een goede vent maar wij zijn maar van gewone afkomst, vergeet dat niet.’
Met een rood hoofd, en dat kwam niet alleen van het terug zetten van de grote inmaakpot, kwam Anna de kelder uit.
’Ik ben oud genoeg om daar zelf over te beslissen. Ik ben geen klein kind meer vader, vergeet dat niet. Ik heb de leeftijd om te trouwen en als Dries mij een goede partij vind heb ik lak aan een ieder die er anders over denkt.’
‘Nou, nou,‘ zei Krelis, ‘je reageert nog al fel, wacht nu eerst maar eens af je weet niet eens hoe Dries er over denkt.’
‘Dat weet ik wel,‘ zei Anna heftig, ‘toen Dries vertrok heeft hij mij gekust bij het afscheid en gezegd dat hij van mij hield.’
Krelis keek haar verwonderd aan. Hier had hij niet op gerekend, plots bezag hij Anna met heel andere ogen. Zijn gedachten gingen terug naar zijn eigen jeugd. Hij zag zich zelf weer als jonge vent en hoe de moeder van Anna eens op een middag bij zijn boer het erf op kwam en hem in tranen vertelde dat zij niet zonder hem kon. Nu zag hij Anna hier staan met vlammende, groene, ogen. Precies zo als haar moeder hem had aangekeken.
’Nou, haal je maar niets in je hoofd, we zullen het wel zien als Dries thuis komt,‘ bromde Krelis en ging de woonkeuken in om de snoek schoon te maken.

Die avond zat Anna een paar sokken te verstellen en Krelis rookte een pijp toen er op de gangdeur werd geklopt.
‘Wie komt er zo laat nog langs,’ zei Krelis terwijl hij opstond om te kijken wie er aan de deur was.
‘Goedenavond boer,’ klonk het van uit de gang nadat Krelis de keukendeur had geopend.
’Neemt U het mij niet kwalijk dat ik zo laat nog langs kom maar men heeft mij verzekerd dat ik hier altijd een warm plaatsje kon vinden voor de nacht’.
Krelis die een lantaarn mee de gang in nam, liet het licht op het gelaat van de onbekende bezoeker schijnen.
’Dat weet ik nog niet man, ik zal toch eerst moeten weten wie je bent en wie je gestuurd heeft, ‘zei Krelis.
‘Dat begrijp ik Krelis,‘ zei de man en wijzend naar Anna, ‘en jij bent natuurlijk Anna, jij zou het ook wel graag willen weten zeker?’
Verwonderd keek Anna op van haar verstelwerk waar ze mee bezig was. Ze had de eerste woorden van de man niet verstaan dus toen ze aangesproken werd door de haar onbekende man was ze erg verbaasd.
‘Neem mij niet kwalijk man, maar vertel mij eerst eens wie je bent,‘ zei ze.
‘Ik geloof dat de boerderij hier bevolkt is met wantrouwige mensen. Binnen een tel vragen twee mensen wie ik ben. Als ik een stoel krijg zodat ik mijn moede benen rust kan geven dan zal ik het jullie vertellen,‘ zei de man die verder de keuken in liep en ongevraagd op de stoel van Krelis plaats nam.
’Ik zie dat je een ketel soep boven het vuur hebt hangen en Dries had mij verteld dat jij een goede soep kon brouwen dus ik zou zeggen, schep maar op.’’
Bij het horen van die naam voelde Anna een warme blos op haar wangen komen.
‘Heb je nieuws van Dries? Ben je door hem gestuurd? Hoe is het met hem en waar is hij nu? Wanneer komt hij naar huis?’ vroeg ze in een adem en ging naast de man staan.
‘Nou, nou, wat ben jij nieuwsgierig naar Dries. Jij kunt in een adem meer vragen stellen dan ik in de tijd dat ik een kom soep eet kan beantwoorden,‘ lachte de man.
‘Vooruit Anna,‘ zei Krelis, ‘het is goed volk dat begrijp je nu wel.' Geef de man eerst een kom soep, er blijft genoeg over voor Janus. Hij zal zo ook wel komen.’
Vlug haalde Anna een lepel en een kom en schepte die vol met soep.
’Hier, eet gauw op en vertel me dan waar Dries is,’ zei ze. De beide mannen schoten in de lach. Het was voor hen wel duidelijk. Anna zou niets meer voor de mannen doen voor ze nieuws had vernomen van Dries. Terwijl de man zich te goed deed aan de soep vertelde hij wie hij was en wat hij kwam doen.
‘Ik ben Berent en ik heb Dries ontmoet in de Betuwe.’ vertelde hij, ‘Dries is nu in Gorkum en ik ben onderweg naar Dordrecht om voor hem wat uit te zoeken.’ Tussen twee happen soep door keek hij Anna glimlachend aan.
‘Ik kan het nu wel begrijpen waarom Dries het altijd over jou spreekt als hij vertelt over wat zich hier de laatste maanden heeft afgespeeld,‘ zei Berent en knipoogde naar Krelis.
’Ik verwonderde mij iedere keer weer waarom hij het steeds maar over Anna had maar nu ik haar gezien heb begrijp ik het, die kerel is smoorverliefd.’
‘Laat dat onderwerp rusten Berent, daar hebben wij het deze middag al over gehad,’ zei Krelis. ’Vertel ons liever wie je bent en hoe je Dries hebt ontmoet. Dries is niet iemand die aan de eerste de beste voorbijganger vertelt wat er hier is gebeurd. Je zit hier nu gezellig soep te eten maar we weten nog niets van je.’
Nadat Berent ook nog enkele sneden zelfgebakken roggebrood dik belegd met ham had opgegeten die Anna voor hem had gereed gemaakt vertelde hij waar hij Dries had ontmoet en hoe zijn meester hem met Dries had meegestuurd om te proberen er achter te komen waar de zogenaamde marskramer gebleven was. Hij vertelde dat deze waarschijnlijk opgesloten zit in Dordrecht.
Omdat Janus ook op de hofstee was aan gekomen stokte het gesprek. Berent had niet alles verteld wat hij wist en probeerde zoveel als mogelijk het gezin er buiten te houden. Hij was zich ervan bewust dat in deze onzekere tijd zelfs de muren oren leken te hebben.
‘Krelis, er is voor mij wel ergens een plaatsje waar ik kan slapen vannacht?’ vroeg hij toen Janus aanstalten maakte om naar de zolder te gaan.
‘Je kunt bij Janus slapen, daar is nog een bedstee over. We weten nu dat Dries vanavond niet thuis komt,‘ antwoordde Krelis. ’Loop maar gelijk mee naar boven, Janus wijst je wel de weg.’
Die avond kon Anna slecht in slaap komen. Ze had zo veel om over na te denken. Er was in de laatste weken zoveel gebeurd. Van eenvoudige stoepmeid die werkte van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds erg laat bestierde ze nu het huishouden van een van de grootste boerderijen in de Alblasserwaard. Samen met haar vader die een maand geleden nog op maandag niet wist of hij op zaterdag nog iets te eten thuis kon brengen. Zij, Anna, was in de afgelopen maanden nadat vader door Wout was weggestuurd de enige die wat geld wist te verdienen. Maar ze had op haar knieën voor de boer moeten bedelen om een voorschot op haar loon omdat haar vader zonder werk, dus zonder inkomsten was gekomen. Nu leek alles ten goede te zijn gekeerd. Haar gedachten gingen terug naar deze avond en ze verwonderde zich over het feit dat Berent veel verteld had maar eigenlijk weinig informatie had gegeven over waar hij vandaan kwam, wie zijn heer was, en wat de plannen van Dries en van hem waren voor de komende dagen.
Haar laatste gedachten voordat ze in een diepe slaap viel waren bij Dries die misschien morgen weer terug zou zijn.