Designed by Leen.zelf
Pagina van Dries Romeijn
Naar Gorkum
Dries gebruikte die zondag in Gorkum om nog eens rustig de gebeurtenissen van de afgelopen weken te overdenken. Er waren verschillende dingen gebeurd waar hij het nut niet van in zag, waar hij geen reden voor kon bedenken waarom het gebeurd was.
Neem nu alleen het feit dat vader vermoord was. Dries kon absoluut niets zinvols bedenken waarom vader werd omgebracht. Wist vader iets van die Juan la Vrestra? Had hij vanuit de opkamer soms gezien dat hij van kleding verwisselde met de marskramer? Maar al had hij dat gezien, die Juan moest op de boerderij zijn. Hij liep immers als marskramer het erf op. Dit kon toch geen reden zijn om iemand te vermoorden?
Waarom zat die brief die aan Juan la Vrestra gericht was in de mars? Waarom was de mars blijven staan? En nog belangrijker, waar was de moordenaar gebleven? Niemand had hem gezien. Men had de marskramer opgepakt in Wingerden.
En daar was het ineens, in een flitst schoot het door Dries heen. De kramer was opgepakt en niet Juan la Vrestra. De persoonsverwisseling was dus weer ongedaan gemaakt.
Dries was opgesprongen van de boomstam waarop hij had gezeten. Hij was na het noenmaal naar de Waterpoort gewandeld en langs de rivier was hij op een omgevallen boom gaan zitten. Het was wel wat fris in het bleke zonnetje maar hij genoot van het uitzicht over het water. Met zijn handen in zijn zakken liep Dries nu langs de vloedlijn, diep in gedachten. Honderd passen naar links en honderd passen weer terug. Zo lieten zijn gedachten zich wat ordenen. De marskramer vertrekt als Juan la Vrestra en wordt gearresteerd als marskramer. Dit gegeven is steeds over het hoofd gezien. Waar en wanneer hebben de kramer en Juan elkaar weer ontmoet? En waarom bleef de mars achter op de boerderij?
Dries liet zich moedeloos neer op de omgevallen boom, steunde met zijn kin op zijn hand en tuurde over het water. Er moet een goede reden zijn voor die mars. Was hij blijven staan zodat deze moest worden gevonden? Of stond hij nog daar en moest hij nog worden opgehaald? Dit laatste leek erg onwaarschijnlijk omdat de knechten en ook een van de meiden vader op ieder moment van die middag hadden kunnen vinden. Dus al was het vooraf bedacht dat de mars moest blijven staan dan zouden vanzelfsprekend ook de brieven worden gevonden. En wat wilde men dan dat er met de brieven zou gebeuren?
Uiterst ingespannen probeerde Dries de vele vragen die naar boven kwamen te beantwoorden. Hij kon geen antwoord bedenken wat de bedoeling kon zijn dat anderen dan de geadresseerden de brieven lazen. Dus bleef er over dat de mars niet moest worden gevonden noch later op moest worden gehaald. Er moest iets tussen gekomen zijn zodat Juan snel moest vertrekken zonder dat hij kans zag de mars mee te nemen. Per slot van rekening is een mars niet iets wat je achteloos over je rug slingert als je de vlucht neemt.
Nogmaals ging Dries de gangen na van zijn thuiskomst op die bewuste avond. Het water kwam die avond met bakken uit de lucht hij hoorde weer het loeien van de storm, het af te toe klappen van het luik als een stormvlaag om de hoek van de stal blies en …... het niet aanslaan van de hond. Hij had dit nog niet in verband gebracht met de vlucht van de dader. Alleen in verband gebracht met de aanval van Juan op vader. Hij was er vanuit gegaan dat de aanvaller de hond verwond had toen deze zijn baas wilde verdedigen. Maar wat nu als de hond eens buiten was toen Juan vader aanviel en dat de hond pas later in actie was gekomen, zou Juan door de hond op de vlucht zijn gejaagd en hem toen hebben verwond?
Weer stond Dries op en liep heen en weer langs het water. In gedachte zag hij Juan achter de koeien door een kier van het stalluik kijken of de weg vrij was naar de weilanden. Hierlangs ontsnappen met meenemen van de mars zou een mogelijkheid zijn. Dan kon hij langs de Achterdijk in de richting van Wingerden komen en de mars weer verruilen tegen zijn kleding en hoed. Van daar zou de marskramer zijn weg weer kunnen vervolgen en ook Juan la Vrestra. Dit zou een oplossing kunnen zijn van het raadsel. De hond had hem aangevallen toen hij door het luik naar buiten kwam en er was een worsteling ontstaan. De hond was naar binnen gesprongen en verdedigde het luik zodat Juan geen kans meer zag de mars mee te nemen. Misschien had hij de Spanjaard buiten aangevallen. Dit zou dan ook verklaren waarom de hond zo nat was, de hond was misschien veel later gewond terug naar de stee gekomen en via het open luik weer binnen zijn gesprongen. Zo moest het wel gebeurd zijn want anders hadden de knechten de hond gevonden voor ze naar huis waren gegaan. Het open luik was de laatste luik in de stal. Er stonden daar geen melkkoeien alleen wat jong vee. De knechten hadden misschien verzuimd de groep leeg te halen en omdat het daar wat donker was heel de mars niet opgemerkt.
Deze mogelijkheid van het aanvallen van la Vrestra zou ook verklaren waarom de mars toen nog achter in de stal lag.
Misschien had de kramer Juan nog wel ingelicht dat er een brief voor hem in de mars zat en was dat de reden van de persoonsverwisseling.
Hoe Dries ook probeerde hij kon geen andere mogelijkheid bedenken wat de aanwezigheid van de mars kon verklaren. Als hij weer terug op de Hoogendijk is kan hij nog trachten te ontdekken of er iemand die middag via de weilanden en de Achterdijk naar Wingerden was gelopen.
Dit probleem leek te zijn opgelost. Al bleven er ook nog vele onbeantwoorde vragen over, Dries hoopte dat hij daar het antwoord nog op zou kunnen vinden.
Nu even niet denken aan de gebeurtenissen van de afgelopen weken maar een fikse wandeling gaan maken langs de muren die de stad Gorkum omsloten. Hier, bij het kasteel “De Blauwe Toren”, kon je in de verte slot Loevestein zien liggen, Daar was de haven aan de uitmonding van de Linge. Aan de muren was deze zomer hard gewerkt, zand, stenen en hopen aarde lagen nog naast en zelfs op de muur. Ook aan torens werd nog hard gewerkt. Het was ook wel erg nodig want sinds de stad is overgegaan in Hollandse handen leek het er op dat er jaren weinig werk aan de verdediging van de stad was uitgevoerd. Toch leek het er niet echt op dat deze werken al een grote stap in de goede richting waren om tot goede, betrouwbare verdedigingswerken te komen. Daarvoor moest er nog te veel aan de muren worden opgeknapt.
Na een wandeling van een paar uur kwam Dries weer aan bij de herberg in de stad. De waard had een voortreffelijke maaltijd bereidt en Dries liet dit goed smaken. Met een kroes bier voor zich keek hij uit het venster en kon daar vandaan precies zien wie er over de westelijke brug de stad binnen kwam. Op deze zondag waren er maar weinig koetsen en wandelaars op pad. Wel trokken enkele visserslui erop uit om hun bootje klaar te maken om morgen weer te gaan vissen. De vis die gevangen werd hier op de rivier was van prima kwaliteit en werd alom geroemd. Ook zag Dries een aantal vrouwen door de poort de stad in komen waarschijnlijk op weg naar de Grote kerk. Je kon aan hun kleding zien dat deze vrouwen niet uit deze streek afkomstig waren. Ze droegen grote witte kappen op hun hoofden en een bezoeker die aan een andere tafel zat en ook nieuwsgierig de straat in keek wist te vertellen dat deze groep vrouwen familie waren van de stadschirurgijn Nicolaas Blum. Deze was vorige week overleden en de familie was vanuit Zeeland overgekomen. Dries die deze dracht nog nooit gezien had verbaasde zich over de verschillen in kleding tussen deze Zeeuwse vrouwen en de vrouwen die de bezoeker aanwees als zijnde schoonzusters van de overleden chirurgijn.
‘Ja kerel,‘ zei de man en nam plaats aan het tafeltje bij Dries, ‘als je nog niet verder geweest bent dan alleen de Waard of in het Gelderse dan staat er nog een hele wereld voor je open. Ik ben sinds vorige week thuis van een reis naar de Oostzee. Als je dan aan de wal komt in de Deense havens of een van de havens in Noorwegen, dan verbaas je je iedere keer weer hoe de mensen zich daar kleden. Typische mutsjes en petten worden daar gedragen maar ook de jassen en broeken verschillen wezenlijk van hier. Ik kan je vertellen dat als je nog meer naar het oosten vaart en handel doet, je ook verbaasd zal staan van de gebouwen en huizen. Men bouwt er op een heel andere wijze dan hier in Holland.’
Zo raakt Dries aan de praat met deze zeeman die al menig reis naar de streek rond de Oostzee heeft gemaakt.
Het werd zo een gezellige avond maar na een paar uur wenste Dries een goedenacht en vertrok naar zijn slaapplaats op de bovenverdieping.
De volgende morgen werd er markt gehouden rondom de grote kerk. Ook de beide knechten die Dries had meegekregen vanuit Zaltbommel maakten zich gereed om met hun waren naar de markt te gaan. Omdat ze niet als kooplui in Gorkum waren ingeschreven moesten ze bij de marktmeester een vergunning gaan halen. En na een goed uur liep Dries langs de beide mannen die aan weerszijde van hun karren stonden en hun waren, groenten, kazen en graan, aanprezen. Hun paarden stonden vastgebonden aan een hek naast de kerk. Dries liep langs de mannen heen alsof hij hen niet herkende. En paar straten verder aan de linkerkant stonden aan aantal boeren die hij wel kende. Ze moesten vroeg vertrokken zijn want er waren er bij die van Giessendam kwamen. Op de Varkensmarkt werden goede zaken gedaan. Met soms rode hoofden sloegen handelaar en boer de handen op elkaar bij het bepalen van de prijs. En als er moest worden afgerekend werd dat steevast gedaan in de dichtst bij zijnde herberg. Hier zag de gelagkamer blauw van de rook die opsteeg uit de vele witte pijpjes die er werden gerookt. Een gewoonte die met de Spanjaarden naar Holland was meegekomen. Dries had nooit kunnen wennen aan de prikkelende tabaksrook in een lokaal terwijl hij het roken van een pijpje op de stee wel prettig vond. Hij had leren roken bij oom Willem in Schoonhoven. Daar stond ook de tabakspot op tafel. Oom Willem mocht dan wel een van de grotere pijpmakers van Schoonhoven zijn het was niet zijn gewoonte om zoals hij dikwijls lachend opmerkte, zijn geld als rook de lucht in te laten gaan.
Dries begroette de boeren en ging bij het groepje staan.
‘Zo Dries,‘ zei een van de boeren, ‘heeft je vader je naar Gorkum gestuurd om een paar vette zeugen te verkopen?’
De stilte die viel was bijna tastbaar. De boer keek verwonderd het kringetje rond en vroeg verbaast: ‘Het lijkt wel of ik wat verkeerds heb opgemerkt, heeft je vader je soms terug gestuurd naar Schoonhoven?’
Niemand durfde de spreker aan te kijken of een blik te werpen op Dries. Het was duidelijk dat deze boer die ergens achter Ottoland boerde nog niets vernomen had van de gebeurtenissen van de laatste maanden.
‘Boer Arendse, ik vermoed dat je de laatste maanden te druk aan het werk geweest bent om de praatjes uit het dorp te vernemen,’ zei Dries en legde zijn hand op de schouder van de oudere man.
’Inderdaad ben ik door vader terug naar Schoonhoven gestuurd toen we wat onenigheid hadden. Ik heb bij Oom Willem en Tante Jannigie in Schoonhoven een andere opvoeding gekregen dan hij ooit heeft gekregen en dat botste nog al eens de laatste maanden. Ook heb je niet gehoord van de dood van mijn vader mag ik aannemen anders had jij deze vraag niet gesteld’
Verschrikt keek de boer Dries aan. ’Wat vertel je mij daar? Is Wout in’t Romeijn overleden? Ik ben inderdaad de laatste weken niet veel in het dorp geweest, vanmorgen zijn we na drukke zomermaanden weer eens naar Gorkum gereden om een en ander te kopen.’
Ondanks dat er een bleek zonnetje scheen was het daar op de hoek van de Varkensmarkt erg koud. Een dunne wind sneed door de kleren.
’Kom mee naar de herberg “De Markt” Arendse, dan vertel ik je het hele verhaal.’
Dries nodigde de andere ook mee naar binnen waar een flink vuur in de haard brandde. Op verschillende tafels brandde er een kaars zodat het er in de herberg gezellig uitzag. Hier vertelde Dries, aangevuld door verschillende andere dorpsbewoners de toedracht van de dood van zijn vader.
Arendse, die getrouwd was met de zuster van een van de boeren van de Hoogendijk, Jan van Kabouw, die ook bij dit gezelschap zat, was verwonderd dat hij niets van dit alles had vernomen. De laatste keer dat hij Dries had ontmoet was op de bruiloft van een nicht, een dochter van Kabouw. Dit bleek, na berekening, drie weken voor de dag te zijn geweest dat Dries door zijn vader was weggestuurd. En nadien verklaarde Arendse had hij niets meer uit Giessendam vernomen.
‘Nu moet je in deze tijd ook niet teveel naar praatjes luisteren. Het lijkt een gevaarlijke tijd te worden je gangen worden nagegaan, men kijkt zelfs bij ons in Ottoland of je wel trouw naar de mis gaat en of je regelmatig ter biecht komt. De pastoor is tegenwoordig meer gevreesd dan de schout met zijn rakkers, zelfs meer dan de Specken,’ zo merkte een van de boeren op. ’Ik heb begrepen dat ook Dries niet veel met de pastoor van Giessendam op heeft, zijn vrienden dreigden zelfs de beste man in het water van de Giessen te gooien.’
Zo ging het gesprek de richting in die Dries graag wilde. Voorzichtig informeerde hij of alle pastoors er zo de wind onder hadden in de dorpen van de Alblasserwaard. Het bleek uit de gesprekken dat de nieuwe leer hier aan de zuidrand van de Waard een gewillig oor had gevonden maar ook dat de pastoors uit alle macht dit probeerde te verhinderen.
‘Ik geloof dat de pastoors en kapelaans van hogerhand gedwongen worden de bevolking te controleren. Als nu de bevolking zich eens wilde bundelen en een protest liet horen bij de bisschop zou die dan bevestigen of ontkennen, dat zij het zijn die het volk onderdrukken?’ sprak Kabouw. Een van de anderen dacht niet dat de lagere leiders van de katholieke kerk er schuldig aan waren maar dat van bovenaf de knoet over de landen ging.
‘De grootouders van Keizer Karel zijn er mee begonnen,’ zei Dries die voelde dat hij in goed gezelschap was. Mensen uit de Waard die zich niet lieten ringeloren door de leiders van de kerk en die er ook niet bang voor waren om er voor uit te komen.
’Ik heb eens een verhaal gehoord van een heer die kwam van Overlek. Die vertelde dat aan het eind van de vorige eeuw de vervolging van de Moren in Spanje, die daar als heidenen worden gezien, verschrikkelijk moet zijn geweest. Eerst hadden zij de Joden daar gedwongen zich te bekeren tot het christendom en diegenen die dit weigerden werden gedwongen te vertrekken uit Castilië en uit Aragón. Er zijn toen tussen de 100.000 en 400.000 joden vertrokken naar andere landen. Ook zijn daar honderdduizenden doden gevallen omdat deze Ferdinand van Aragón en Isabelle van Castilië zich hadden voorgenomen dat een ieder maar katholiek moest worden. Keizer Karel was het daar later ook mee eens en nu Filips onze leenheer is zouden wij dus allemaal katholiek moeten blijven of we worden zoals toen de Joden en de Moren, vervolgd als ketters met alle gevolgen van dien’
Dries nam een slok van het glas wijn dat de waard kwam brengen. De boeren zaten gespannen te luisteren naar zijn verhaal.
‘Je vertelde dat het de grootouders waren van Keizer Karel,’ merkte Arendse op, ‘maar wie waren dan de ouders van de Karel V?’
Dries vertelde verder: ’Dat waren Filips de Schone en Johanna de Waanzinnige zoals zij genoemd werd. Filips verbleef lange tijd aan het hof in Mechelen en Johanna woonde nog steeds in het zuiden bij haar ouders. Lang bleef zij daar niet wonen. Verteerd door jaloezie reisde zij haar man achterna en veroorzaakte door haar onevenwichtige gedrag veel ophef aan het hof. Omdat haar moeder was overleden en Johanna de wettige erfgename was van Aragón vertrokken Johanna en Filips de Schone naar het zuiden. Steeds kreeg Johanna tegenstand van haar man Filips de Schone die aan haar geestelijk vermogen twijfelde. Hij eiste van haar dat hij haar zou opvolgen maar zover is het nooit gekomen. Filips overleed en dit maakte dat Johanna de controle verloor over haar handelen. Ze liet haar echtgenoot balsemen en liet hem in een loden kist op haar slaapkamer plaatsen. Daar maakte ze iedere morgen de kist even open om te zien of haar geliefde weer tot leven zou zijn gekomen. Aan haar verstandelijk vermogen werd openlijk getwijfeld, ze nam de kist met het lijk met zich mee op reis door het land. Pas na lang aandringen van haar vader liet Johanna het stoffelijk overschot begraven en liet hij Johanna gevangen zetten in een kasteel. Zelf nam hij de regering van het land op zich. Hierbij vergat ook hij niet om de Joden en Moren te blijven vervolgen. Ik behoef jullie niet uit te leggen waarom Johanna de bijnaam De Waanzinnige heeft gekregen.’
Na een slok wijn te hebben gedronken die de waard voor hem had neergezet ging Dries verder: ’De vervolging werd later overgenomen door Keizer Karel die met grote ijver probeerde de ketters te vuur en te zwaard te bestrijden. Kijk maar eens om ons heen wat een angst hij niet in de afgelopen jaren ook in onze gewesten heeft gezaaid. In 1525 was Jan de Bakker de eerste protestant die ter wille van zijn geloof in ’s Gravenhage op last van de toenmalige landvoogdes tot de brandstapel werd veroordeeld. Velen zijn hem gevolgd. Ik heb wel vernomen dat in Vlaanderen mensen om hun geloof werden opgehangen aan de dichtst bij zijnde boom. Hier werden de mensen vervolgd door de leiders van twee verschillende groepen. De ene keer waren het de katholieken die de ketters vermoorden, de volgende jaren waren het de mensen van de nieuwe leer die de katholieken ophingen aan de dichtstbijzijnde boom. Werkelijk rijen met lijken hingen daar langs de laan die naar het dorp voerde. De mensen vluchten uit hun huizen weg omdat het daar zo verschrikkelijk stonk. Ik vrees dat nu zijn zoon de Heer der Nederlanden is hij het werk van zijn vader met onverminderde kracht wil voortzetten. Er gingen maanden geleden al geruchten rond als zou Filip II zijn halfzuster Margaretha van Parma als landvoogdes wil aanstellen. Hij heeft een hekel aan dit koude kikkerland zo als hij Holland noemt.’
Hier stopte Dries zijn verhaal en keek zijn toehoorders aan.
’Gelukkig zijn we maar met enkele vertrouwde mensen in de gelagkamer anders had ik jullie dit verhaal niet durven vertellen. Ik heb een en ander gehoord op het kasteel van de heer van Brederode in Vianen. Daar kwam ik vaak toen ik in Schoonhoven woonde. Oom Willem ging altijd zelf de bestelling van kleipijpen wegbrengen in het kasteel. Dat liet hij zijn knechten niet doen, hij nam mij dan meestal mee en ik genoot dan werkelijk van de prachtige verhalen die Brederode kon vertellen. Soms, als het over de ketters en de inquisitie ging liepen de koude rillingen over mijn rug. Zo intens kon je meeleven met zijn verhalen.’
Kabouw klopte zijn pijpje uit tegen de tafelpoot en zei: ’Het is een mirakel Dries dat jij zulke mooie verhalen kan vertellen. Ik hoop dat je eens bij mij komt buurten van de winter. Naar zulke mooie verhalen luisteren is een mooi tijdverdrijf.’
Arendse sloeg zijn zwager op de schouder en lachte: ’Een manier om je tijd te verdrijven zeg je? Het is nu klaarlichte dag en je zit hier terwijl er misschien wel een serieuze koper bij je varkens staat te wachten’
Samen bedankten ze Dries voor het mooie verhaal en liepen weer de markt op. De andere boeren volgen al snel, ze waren immers hier om varkens te kopen of te verkopen.
Dries betaalde zijn gelag en volgden de boeren naar buiten. Hij wandelde langs de kerk waar de knechten van de heer van Savenhent hun waren trachten te slijten. Herbert, de oudste van de beide knechten liet met een hoofdbeweging merken dat hij Dries wilde spreken. Met zijn handen in zijn zakken liep Dries het steegje in dat uitkwam op de gracht. De knecht volgde hem op een afstandje. De plek langs de gracht werd veel gebuikt om een kleine boodschap te doen en het leek er dan ook op alsof het tweetal die boodschap gingen doen.
`We hebben beet Dries,´ zei Herbert, ´er kwam een heer langs die reageerde op ons verhaal als zouden wij onze heer een hak willen zetten´
Dries had zondagmiddag met de beide mannen het plan bedacht om zich voor te doen als rebelse knechten van de heer van Savenhent. Hij zou de nieuwe leer zijn toegedaan en zou ketters een ander prijs voor hun handelswaar laten betalen dan de katholieken. De oprechte katholiek is daardoor duurder uit dan de ketter. Omdat zij zich onder de laatste schaarden wilden ze hun heer een kool stoven en waren verder van Zaltbommel gegaan om hun waren te verkopen.
Deze heer zou contacten hebben met de pastoor van Zaltbommel en die is er fanatiek mee bezig om de ketters die daar voet aan de grond lijken te krijgen, uit te bannen. Hij zou de heer van Savenhent zien als een van de grootste onruststokers in zijn parochie. We hebben nu afgesproken dat we hem overmorgen zouden treffen in de Agnietensteeg naast het klooster. Ik heb afgesproken dat we dan met zijn drieën zouden zijn. Er zou nu een knecht ziek in de bedstee van de herberg liggen. Zo kan jij als zogenaamde knecht van de heer van Savenhent er ook bij zijn.´
´Dat heb je goed verzonnen Herbert. Maar vertel eens, hebben jullie de plaats afgesproken waar we elkaar zouden treffen of is dat op voorspraak van die heer?´
‘Wat maakt dat nu uit Dries, is het belangrijk wie de plaats van afspraak maakt, hij of ik,’ vroeg Herbert verbaast.
‘Dit is juist heel erg belangrijk,‘ legde Dries geduldig aan Herbert uit, ‘Hij zou eventueel maatregelen kunnen treffen om ons af te luisteren als we op hem staan te wachten of ons te volgen wanneer we daar weggaan. Misschien wat hulptroepen verbergen en deze achter de hand houden. Ik hoop dat je niet verteld hebt waar je verblijft.’
‘Zo had ik het niet bekeken, en nee, ik heb ons verblijf niet verraden en zal er terdege op toezien dat niemand ons volgt als we naar de herberg terug gaan.’
‘Ik denk zelfs dat het maar beter is dat jullie nu al je boeltje pakken en spoorslags terug rijden naar Zaltbommel, vertel jullie heer de wetenswaardigheden van de afgelopen dagen en kom dan per paard terug, drie uur voor de afspraak hier in Gorkum. Dan ontmoeten we elkaar weer hier in deze steeg. Laten we nu snel de steeg verlaten voordat men argwaan krijgt.’
De knecht verdween om de hoek van de steeg en Dries volgde even later. Hij liep direct naar de herberg waar hij zijn logement had en liet de waard een warme maaltijd breng