Heb je nog een paar sneden brood voor de pastoor, vrouw? ‘vroeg hij terwijl hij de deur naar de kelder opende. ’Ik vermoed dat onze geestelijke ook wel een paar happen wil eten voor hij ons zijn verhaal gaat vertellen.’
Berent wachtte even tot Kee voor hem een schotel met brood, een kan melk en een olielamp in een lage hengselmand had gezet en opende de kastdeur door de wervel helemaal naar beneden te draaien zodat het trapgat zichtbaar werd. Hij plaatste het laddertje weer in het gat en nam de mand aan van Kee en liep de trap af. In het vage licht zag hij in de verst hoek de pastoor zitten. Berent plaatste de lamp op de oude tafel en draaide hem wat hoger. De schotel met brood en de kan met melk plaatste hij naast de lamp en zette de pot waar de pastoor gebruik had gemaakt in de mand en liep enkele treden de ladder op en schoof de mand over de vloer in de richting van de vrouw.
‘Zou je dit leeg willen gooien in het gemak, het ruikt verschrikkelijk,’ zei Berent en liet zich weer de kelder inzakken.
‘Sluit de deur vrouw,’ riep hij naar boven, ‘en open hem niet voordat ik dat zeg. Draai de deur goed op slot en stamp flink op de grond als er volk achterom komt. Misschien is het nodig de pastoor buiten kennis te slaan als hij door hard gekerm en gegil zijn aanwezigheid zou verraden. Laat Teun buiten goed waakzaam blijven en controleer door het venster of hij niet gaat staan kletsen met eventuele boeren die langs rijden. Berent draaide zich om en keek de pastoor aan. Hij zat met zijn ogen te knipperen tegen het licht. Zijn haren staken alle kanten op, zijn mooie hoofddeksel was hij in de pastorie al verloren. Zijn pij was in een erbarmelijke toestand. Berent was dit vanmorgen niet zo opgevallen bij het kaarslicht en het flauwe licht dat toen nog door het raampje naar binnen viel.
‘Zo eerwaarde, je zult wel ongeduldig zitten wachten op mijn komst,’ zei Berent tot de pastoor die zat te bibberen op zijn stoel. ’Heb je het nu koud of ben je bang? Ik heb je nog niet aangeraakt en het lijkt erop of je wilt gaan vertellen hoe de vork in de steel steekt in het geval met die boer aan de Hoogendijk.’
Vriendelijk keek Berent de pastoor aan en knikte hem bemoedigend toe, ‘wel heer pastoor, steek maar van wal ik zal je niet in de reden vallen als je mij braaf verteld hoe die Spanjaard heet die de boer vermoorde, waarom de marskramer te paard naar Wingerden is gereden en waar hij nu is gebleven. O ja, nog een vraag, wie is die Spanjaard die gisteravond bij je was?’
De pastoor keek Berent aan en hield zijn lippen op elkaar geklemd. Ondanks het bibberen leek het er op dat hij niets wilde zeggen. Zou het bibberen dan toch van de kou komen dacht Berent. Het had de afgelopen nacht gevroren en hij had zelf onder wat paardendekens geen kou gehad maar de pastoor had op de grond moeten slapen met niets anders dan zijn pij om zich toe te dekken.
‘Ik weet wel een manier om je te laten vertellen wat ik wil weten. Ik heb een aantal jaren geleden een verhaal gehoord over een heks in Giessendam die een ieder kan laten antwoorden op vragen die zij stelt. Ze hoeft de persoon in kwestie maar even van een drankje te laten drinken en hij beantwoord alle vragen. Het nadeel is wel de barstende koppijn die je dan krijgt maar het is altijd milder dan je te laten praten door je te kietelen met een hete haardpook of wat heet water. Je mag nu nog kiezen. Wil je er over nadenken, ook dat kan. Ik tel tot honderd dan laat ik mijn vrouw hierboven de pook in het haardvuur leggen.’
Berent sloeg de knieën over elkaar en leunde achterover tegen de leuning. Het leek erop dat hij alle tijd had en zich geen zorgen maakte maar een goede manier overwoog om de pastoor bang te maken. Hij hoefde nog niet tot tien te tellen toen de pastoor onverwachts al begon te praten.
‘Ik heb niets met die moord te maken. Ik werd ’s avonds pas door de schout van het gebeuren op de hoogte gebracht toen de moordenaar al gevlucht was. Hoe moet ik dan weten wie de moordenaar was? Ik weet niet beter dan dat de marskamer die moord heeft gepleegd.’
‘Janna,’ riep Berent naar boven, ‘leg de pook maar in de haard en schep er wat kolen bij voor in het komfoor anders koelt de pook te snel af’
Kee bonsde met haar stok op de vloer ten teken dat ze het begrepen had.
De pastoor kromp in elkaar en het zweet droop opeens van zijn voorhoofd.
‘Ik zal je een klein beetje op weg helpen. Juan la Vrestra,’ zei Berent en keek de pastoor recht in zijn ogen. Deze wreef met de mouw van zijn pij het zweet uit zijn ogen. Hij leek volledig in elkaar gestort te zijn. Bevend en met knikkende knieën keek hij Berent wanhopig aan.
‘Ik zal je alles vertellen,‘ zei de man, en trachtte zich te beschermen toen hij vroeg, ‘wil je beloven dat je die Juan nooit vertelt wat ik je zal opbiechten?’
Berent schoot in de lach, ‘dit is een goeie, de pastoor te biecht bij mij in huis. Goed ik beloof je plechtig dat ik die Juan niets van je biecht zal vertellen. Het biechtgeheim is bij mij wel veilig.’
Nogmaals veegde de doodsbange man het zweet uit zijn ogen. Berent hield hem de kan met melk voor waarvan hij nog niets genomen had en zei met een vriendelijke klank in zijn stem, ‘neem eerst eens wat te drinken, eet een paar happen brood, kom tot je zelf en vertel mij dan eens vanaf het begin waarbij je betrokken bent geraakt. Ik denk het al wel te weten maar wil het uit jouw mond horen. De pastoor zuchtte een paar maal diep en dronk enkele slokken van de melk. Het brood liet hij liggen, honger scheen hij niet te hebben.
‘Ik kreeg op zekere avond de schout aan de deur die mij vertelde dat mijn parochiaan Wouter in’t Romeijn vermoord was gevonden door zijn zoon. Die zoon was al enkele maanden daarvoor het huis uit gegaan omdat hij dikwijls ruzie zou hebben met zijn vader. Die twee konden niet samen op een hofstee wonen. De zoon had jaren bij de zuster van de boer gewoond en had daar een heel ander leven geleid dan zijn vader. Nadat de zoon jaren geleden was terug gekomen was het jaren goed gegaan totdat de zoon blijk gaf dat hij het niet eens was met het ware geloof. Zijn vader probeerde met alle mogelijke middelen hem terug te brengen naar het enig ware geloof dat hier in de waard nog beleden wordt. De ketters die hier steeds meer voet aan de grond krijgen moeten te vuur en te zwaard worden bestreden. Dit is een heilige taak voor mij als geestelijk leider van de parochie.’
Berent hief zijn hand op om de pastoor te stoppen. ’Laten we niet in discussie geraken over welk geloof er beleden moet worden volgens jou of wie dan ook. Voor mij doet het er geen zier toe van wie je hulp verwacht, ik verwacht nu enkel en alleen antwoorden op de vragen die ik je heb gesteld. Preken doe je later maar als je mij alles hebt verteld. Ik beloof je dat je dan binnen twaalf uur weer op je preekstoel kan staan. Zo niet dan gaat de rooie haan erin en is de parochie zonder leider.’
Zo snel als de pastoor herstelde tijdens zijn verhaal zo snel ook schrompelde de man weer ineen.
‘De volgende dag hoorde ik van de schout dat er een marskramer was gevangen genomen bij een boer in Wingerden. Diezelfde middag kwam er een Spanjaard aan mijn deur die door de huishoudster binnen werd gelaten. Hij had haar gezegd dat hij mij moest spreken en had haar verder naar binnen geduwd. Hij stapte mijn kamer binnen en vertelde mij dat hij een boer per ongeluk de keel had doorgesneden. Natuurlijk vond ik dat onbegrijpelijk en vroeg hem daarom hoe het in Godsnaam mogelijk is dat je per ongelijk iemand vermoord. Hij zei dat hij met een speciale opdracht naar Giessendam was gekomen. Er was een afspraak gemaakt tussen, vermoedelijk, een boerenzoon en Hendrik van Brederode, die ketterbeschermer uit Vianen. Ik had natuurlijk wel eens gehoord van de heer van Vianen en begrepen dat hij leider is van de ketters in Holland maar ook uit de omringende graafschappen. De Spanjaard heeft mij verder verteld dat er iemand een gesprek van hen had afgeluisterd in een herberg nabij het Pinkeveer. Het gesprek ging over een uiterst geheim plan dat gemaakt was door hoge katholieke geestelijken in Brussel. Er zouden vanuit Brussel groepen trouwe katholieken worden uitgezonden naar de Nederlanden met als opdracht zoveel mogelijk onrust te zaaien onder de ketterse bevolking van de Lage Landen. Die zouden dan in opstand komen tegen de edelen van Holland en Gelre. Dit geheime plan vertelde mij de Spanjaard, hij wist dit slechts een paar maanden, dit plan was door de rechterhand van Kardinaal Granvelle, Don Franca zelf aan hem voorgelegd. Hij, Juan la Vrestra was aangesteld als leider van de groep in de omgeving van Gorkum. Ook de Waard behoorde tot zijn werkterrein en hij was uiterst verrast door de mededeling dat de heer van Vianen een tegenplan had besproken in een herberg in het hart van de Waard.’
Hier stopte de pastoor even voor een paar slokken melk, Nu pas scheen hij de smaak van de melk te proeven en zei: ‘Heb je geen gewone koeienmelk? Als geestelijke ben ik niet gewend om melk van een geit te drinken.’
‘Ik denk niet dat je nu in de gelegenheid bent om eisen te stellen aan het eten en drinken dat je wordt voorgezet. Als het aan mij had gelegen kreeg je eerst in geen dagen eten en drinken voor je zou worden verhoord. Je hebt het aan mijn vrouw te danken, zij bezit nog wat menselijk gevoel iets ik wat jaren geleden ben kwijt geraakt. Maar kom heer pastoor, vertel verder, ik heb nog niets vernomen dat ik niet wist.’
Weer slaakte de man een zucht voor hij verder vertelde. ’Deze Juan vertelde mij, je hebt het juist, hij was het die de volgende dag naar Giessendam kwam, hij kwam op de dijk nabij de boerenhofstee die marskramer tegen. Juan sprak de marskramer aan die op weg was naar de pastorie. Daar gaf hij altijd brieven af voor mensen in de omgeving van onze parochie Maar omdat Juan een zeer belangrijke brief verwachte vroeg hij de marskramer of hij deze bij zich had. De marskramer wilde de brief niet zomaar aan de Spanjaard geven, doodsbang dat hij ontdekt zou worden als koerier voor Spanjaarden. Al jaren was deze lijn van Brussel naar Holland niet ontdekt, maar zou in een onbezonnen ogenblik ontdekt kunnen worden door voorbijgangers als hij Juan hier op de dijk de brief zou overhandigen.
Hierop reageerde Juan direct, hij stapte met de kramer een tuin in zodat hij voor voorbijgangers verborgen was. Omdat hij juist vlakbij de hofstee stond waar hij naar op weg was verwisselde hij zijn mantel en hoed voor het kloffie van de marskramer. Juan sprak af waar hij de kramer die avond zou ontmoeten. Hij gaf een klap op de schoft van het paard nadat hij de marskramer in het zadel had geholpen. Hijzelf verdween ogenblikkelijk van de dijk naar de hofstee van boer Romeijn. Daar ging hij door de stal rechtstreeks naar de woning van de boer die hij wilde ondervragen. Hij trof de boer in de gang. Maar denkend de boerenzoon voor zicht te hebben viel hij deze aan en tijdens dit gevecht waarbij hij natuurlijk dacht de zoon het mes op de keel te zetten ging hij wat onbezonnen te werk.’
‘Ik kan mij niet indenken dat een Spanjaard die gewend is om met messen om te gaan, de boer dan per ongeluk de keel doorsnijdt’ zei Berent.
‘Ook ik geloofde het verhaal al niet helemaal,‘ sprak de pastoor, ‘hij heeft gedacht de boerenzoon voor zich te zien in een donkere gang tussen de stal en de keuken. Maar die zoon heeft mij later verteld dat hij de nacht voordat hij thuis kwam bij zijn oom is blijven slapen omdat hij zich had verstapt. Hij had wat last gekregen van zijn enkel en toen hij voorbij de stee van zijn oom liep heeft hij het zekere voor het onzekere genomen en heeft de enkel een nacht rust gegund. Dit bleek achteraf een goed besluit want de volgende dag was de pijn over en liep hij door naar Giessendam. Hoe de boer is vermoord doet ook niet ter zake volgens mij. Het gaat er mij om dat sinds de moord de mars van de marskramer kwijt is. Toen bleek dat Juan de boer had vermoord wilde hij via de stal vluchten met medeneming van de mars. Hij had de brief aan hem in de gang al gevonden in de mars van de kramer maar toen hij achter in de stal een stalluik opende vloog de hofhond van de boer de Spanjaard naar de keel. Na een gevecht is de man de weilanden ingevlucht maar moest de mars achterlaten. Hij heeft de nacht afgewacht in de polder om te proberen de mars op te halen maar was te laat weer bij de stee aangekomen. De schout en enkele rakkers liepen op het erf en ook binnen in de woning was licht opgestoken zodat Juan onverrichte zaken terug keerde. Hij is toen via het pad naar het Oosteind van Wingerden gelopen waar hij de marskramer die avond bij een boer weer zou ontmoeten. Hij heeft daar zijn kloffie weer verruild tegen zijn eigen kleren. Hij heeft de marskramer geïnstrueerd wat hem verder te doen stond. Bij de boer in dit dorp zou hij zich laten oppakken door de schout en gevangen gezet worden op Giessendam. Daar zou hij later nieuwe bevelen krijgen. De kramer sputterde hard tegen, hij wilde helemaal niet opgepakt worden en zeker niet worden opgesloten in Giessendam. Hij had daar te veel problemen ondervonden in de jaren dat hij daar brieven af had gegeven op de pastorie. Dit had altijd ’s avonds in het donker moeten plaats vinden. Hij verbleef dan altijd ‘s nacht in herberg “De Zwaan” waar hij een geziene gast was. Het dobbelspel was een geliefd tijdverdrijf maar er werden daar soms ook snel messen getrokken en hij had daar dus menig uurtje zijn roes uitgeslapen in dat donkere hok nabij de wiel. Juan la Vrestra had hem verzekerd dat er een goede beloning tegenover stond en dit had hem doen besluiten om mee te werken.
Zo als ik je al zei, de volgende dag is de schout mij het gebeuren komen vertellen en kwam Juan la Vrestra bij mij aan de deur. Hij wist natuurlijk van de contacten die via mij liepen maar was zelf nooit brieven komen afhalen. Hij liet dit altijd aan een van zijn mannen over. Samen hebben we een plan gemaakt om de mars op te sporen. Je begrijpt dat we alles hebben geprobeerd om de mars terug te krijgen maar die leek van de aardbodem verdwenen. Het klopt dat de zoon die dag direct bij zijn oom vandaan kwam. De tijd is onderzocht, iemand heeft het hele eind opnieuw gelopen en er zijn geen hiaten gevonden in het doen en laten van Dries. Ook nadat hij zijn vader heeft gevonden is er geen mens op de stee geweest zodat het lijkt of er voordat Dries arriveerde en zijn vader vond er nog iemand in de stal is geweest die de mars heeft meegenomen. Ik heb de schout opdracht gegeven de hele stal te doorzoeken met zijn rakkers maar die hebben niets gevonden. Juan bleef maar doorvragen over de mars die voor hem heel belangrijk leek te zijn. Toen ik hem er naar vroeg zei hij mij dat daarin mogelijk nog meer brieven zaten die de marskramer nog moest afgeven. Wat wel opmerkelijk is dat hij niet de knecht van zijn vader is gaan halen toen hij zijn vader had gevonden maar de knecht die door zijn vader was ontslagen. Ook diens dochter is daar nu in huis en de vader is weer als knecht aangenomen. De zoon Dries bestierd nu de hofstee en van verschillende mensen heb ik vernomen dat hij het helemaal niet slecht doet.’
Berent knikte de pastoor bemoedigend toe, ‘vertel verder beste man. Ik ben blij dat je alles verteld wat je weet dan hoeven we elkaar geen pijn te doen. Want je weet niet hoeveel pijn je mensen doet als je niet alles opbiecht.’
‘Wat wil je dan nu nog meer weten, ik heb je gezegd wie die Spanjaard is en wat hij hier komt doen. Gisteravond kwam hij bij me om me te zeggen dat ze de marskramer in Dordrecht in de vorige nacht hebben laten gaan. Juan had een van zijn mannen naar de gevangenis gestuurd om zijn plek in te nemen zodat de marskramer ongezien kon wegkomen. Hij moet een jaar uit het zicht verdwijnen om praatjes te voorkomen. Via Brussel wordt hij vast wel weer in een ander graafschap ingezet om als koerier zijn werk voort te zetten. Wat is er nog meer te vertellen.’ vroeg de pastoor nogmaals en leek weer een beetje van zijn oude kracht te hervinden.
‘Ik ben benieuwd hoe jij kunt verklaren dat als er een marskramer in een boot stapt in Dordrecht, er een Spaanse heer uitstapt in Slydrecht en hier in Giessendam blijkt het ineens een oude vriend van je te zijn, Juan la Vrestra, die je parochie komt binnenstappen zonder dat je hem ooit hebt gezien,’ vroeg Berent hem terwijl hij opstond en zich uitrekte.
’Er zitten een paar vreemde gedaantewisselingen in je verhaal die mij niet aanstaan. Ik hoor bijvoorbeeld niets over verhoren bij jou in huis waarbij weer een andere Spanjaard zou betrokken zijn. Wie is er op transport gesteld naar Dordrecht?’
Berent maakte aanstalten om de trap op te gaan en zei, ‘ik kom met een paar uur terug. Ik laat Teun in de kamer de wacht houden, ik vertrouw er op dat je rustig blijft tijdens mijn afwezigheid want ik geef hem de opdracht je gelijk buiten westen te meppen als je ook maar een kik geeft.’
Hij liep de trap op bracht de pot weer naar beneden en bond de pastoor opnieuw vast aan de stoel. ’Ik breng een ketting mee terug waarmee ik je zal vastleggen als een hond. Het voordeel is dan wel dat je de pot kunt gebruiken als het nodig is. Tot zo lang blijf je vastgebonden.’
Berent haalde achter zich de trap weer weg en sloot de kast met de sleutel die aan de binnenzijde in de kastwand verborgen was. Daarna sloot hij de deur van de kast.
Voordat Berent de dijk overstak naar de boerderij van Dries keek hij weer voorzichtig om de hoek van het huis. Hij wilde voorkomen dat een voorbijganger hem zou zien en later kon verklaren dat hij bij Kee zou zijn geweest. Vlug liep hij de stoep af en verdween in de schuur. Hier kwam hij Krelis tegen die de melkemmers stond schoon te spoelen onder de pomp.
‘Goedemorgen Berent, je bent weer terug zie ik. Ik had verwacht dat je nu echt op weg zou zijn naar Den Bosch,’ zo begroete Krelis hem.
Berent wenkte Krelis om met hem mee te lopen de gang in naar de keuken.
‘Hier kunnen we wat rustiger praten Krelis, met al het werkvolk erbij lopen we kans dat iemand wat opvangt wat niet voor hem of haar bestemd is. Misschien dat Anna er even bij kan komen zitten dan kan ik mijn verhaal in een keer vertellen.’
Krelis stond op en riep Anna die boven de stal bezig was de bedsteden te verschonen. Met een stofdoek nog in de hand kwam ze het laddertje af dat toegang gaf naar de zolder. Een van de dingen die Dries voortvarend ter hand genomen had was het maken van slaapplaatsen voor de knechts en de meiden. Zodoende was het mogelijk om in geval van slecht weer maar ook in de drukke tijden rond het kalveren en lammeren de knechten op de hofstee te laten slapen. Dries had een vooruitziende blik, dat had Berent allang begrepen.
‘Kom er bij zitten Anna, Berent lijkt groot nieuws te hebben.’ zei haar vader en trok een stoel bij de tafel.
’Steek maar van wal jongen, ik ben erg nieuwsgierig geworden sinds Anna gisteravond zulke ontwijkende antwoorden gaf op mijn vraag wat jij, Berent, aan het uitspoken was.’
In korte, duidelijke zinnen gaf Berent verslag van wat er zich sinds gisteravond heeft afgespeeld. Niet eenmaal werd hij door Anna of Krelis onderbroken. Vol spanning keken zij beiden Berent aan toen hij was uit vertelt. Pas toen vroeg Krelis, ‘en wat gaat er nu gebeuren. Je kunt de pastoor toch niet onder bewaking van Kee daar eindeloos vast houden? Hoe wil je de huishoudster van de pastoor inlichten over zijn toestand? Wat is er aan de gang rond de pastoorswoning? Zouden de Spanjaarden in de herberg nog geen actie hebben ondernomen?’
‘Dat zijn meer vragen dan ik kan beantwoorden Krelis,’ zei Berent lachend. ’Ik ben onverwachts in het bezit gekomen van een privé geestelijke moet je maar denken. Ik heb hulp nodig want hierop had ik niet gerekend. Ik moet Dries opnieuw waarschuwen want ik vermoed dat hij wel problemen kan verwachten van de Spanjaarden. De pastoor heeft mij voldoende verteld om aan te nemen dat deze Juan niet op zoek was naar Wout maar dat hij er op uit was om Dries om te brengen. Het plan dat de heer van Brederode had gemaakt en waarin Dries een rol zou spelen, is van groot belang voor de Spanjaarden. De haast die hij had om de brief te lezen die de marskramer bij zich had en waar hij zoveel belang aan hechtte, zodat hij besloot de marskramer zijn mars af te nemen en deze brief zelf te openen en direct te lezen. Deze haast verklaard dat er grote belangen op het spel staan. Ik vermoed zelfs dat er meer brieven zijn dan die zijn gevonden in de mars en de brief die in de gang lag. Ergens moet Juan de tijd gevonden hebben om de mars te onderzoeken en brieven er uit te halen. Maar wat ik dan niet kan begrijpen is dat de mars achter de koeien bij het mestluik lag. Waarom nam hij de mars mee als hij de brieven had gevonden?’
Verwonderd keek Anna Berent aan. ’Natuurlijk om deze weer aan de marskramer terug te geven om zo de schuld bij de kramer neer te kunnen leggen. Dit had ik al direct bedacht toen ik er van hoorde. Wat ik niet begrijp is hoe het scheermes dat was gestolen bij de barbier, hier in de gang lag. Als ik het goed heb begrepen had Juan in haast de marskramer bij toeval voor het huisje van Kee ontmoet en kwam het plan voor de gedaantewissel spontaan bij hem op. De kramer kwam van Slydrecht en Juan vanaf het dorp en als het zo is dat deze marskramer het scheermes heeft gestolen bij de barbier dan is hij eerst nog verder richting Slydrecht geweest. En wat is hij daar gaan doen?’
Anna keek Berent met vragende ogen aan. Ze streek een losgeraakte haarlok naar achter en vroeg: ’Weten we heel zeker dat dit het mes is van de barbier?
Met een klap kwam de vlakke hand neer op de tafel. ’Daar heb je het antwoord,’ zei Berent. ’Hoe komt Juan aan het scheermes van de barbier? Ik weet er niet van dat hij ergens op zijn reis naar Giessendam geschoren is bij een barbier en wel een die de initialen JV, Jan Vlashaar draagt. Dit is een opmerking Anna, waaraan ik helemaal niet gedacht hebt. Je bent wel heel scherp om dit soort dingen te kunnen opmerken’
Anna bloosde bij het horen van dit compliment.’Goed van mij of dom van jullie?’ vroeg ze en om haar blos te verbergen stond ze op en vroeg de mannen of ze trek hadden in een kroes licht bier of warme melk.
‘Doe voor mij maar melk Anna,’ zei Berent, ‘ik moet helder blijven in het hoofd en voorkomen dat er fouten worden gemaakt die fataal voor ons zouden kunnen aflopen’
‘Zo’n vaart zal het toch niet lopen,’ zei Krelis en trok de pijpenstandaard naar zich toe en begon, ondanks dat het nog vroeg in de morgen was als een echte boer zijn pijpje te stoppen.
‘Wat kan ik voor je doen Berent,’ vroeg hij, ‘ik kan de bewaking van de pastoor op mij nemen en mij voor doen als Teun zo als je me vertelde. Ik weet niet precies wat je van plan bent maar ik vermoed dat je richting Gorkum wilt gaan om Dries te informeren.’
‘Ja, het is jammer dat Janus en Riens al naar Gorkum zijn gegaan. Ik moet Dries op de een of andere manier waarschuwen over wat zich hier heeft afgespeeld. Ook wil ik naar Wingerden om de boer eens te ondervragen waar de marskramer is opgepakt. Ik voel dat daar iets gebeurd is wat aan onze aandacht is ontsnapt.’
‘Zou ik soms naar Gorkum kunnen gaan als dienstbode van een mevrouw uit bijvoorbeeld Hardinxveld die een boodschap moet overbrengen aan de vriendin van haar mevrouw in Tiel?’ vroeg Anna. ’Ik weet in welke herberg Dries verblijft en denk dat er tegen een dienstbode op doorreis geen verdenkingen zullen rijzen. Als ik opschiet kan ik de postkoets nog nemen die om noentijd vertrekt vanaf de Dam.’
Berent en Krelis overlegden wat de beste manier was maar konden niets ander bedenken dan Anna te waarschuwen vooral voorzichtig te zijn en gaven haar hun goedkeuring.
‘Als jij dan om de paar uur even met een bromstem bij Kee je laat horen en wellicht vermomd kan controleren of de pastoor nog veilig zit vastgebonden dan ga ik naar de boer in Wingerden met de vos waarmee ik naar Dordrecht ben geweest,’ zei Berent die zijn mantel pakte en zei dat hij eerst nog even bij Kee en de pastoor langs ging.
Twee uur later reed Berent via het weiland achter de hofstee naar het noorden. De koude oostenwind die gisteren zo fel in zijn gezicht sneed was gaan liggen. Het had die nacht nog flink gevroren en Berent had gisteravond de goede beslissing genomen om de roeiboot te verzwaren met grond en deze te laten afzinken. Toen had hij al gemerkt dat het vroor, en nu was hij er blij om. Het zal niet meevallen om per roeiboot de Giessen af te varen. Even had hij nog met de gedachte gespeeld om naar de herberg te gaan om te zien wat de vermissing van de pastoor te weeg had gebracht. Anna had het hem afgeraden men zou hem kunnen herkennen, als het bekend was geworden dat een vreemdeling in de herberg had gegeten en het dorp die avond nog had verlaten. Nee, het was een goede raad geweest van Anna en nadat hij haar ook voorzichtigheid had aangeraden was zij vertrokken naar de herberg waar de postkoets via Pinkeveer naar Gorkum zou gaan.
Hij had Kee nog even gesproken en haar verteld dat Anna naar Gorkum ging om Dries te waarschuwen en dat hij naar Wingerden zou gaan om er achter te komen wat de boer wist van de plannen van Juan. Hij had de pastoor als een hond met een ketting vast gemaakt aan de muur van de kelder. Zo had hij wat bewegingsruimte en kon hij zijn behoefte doen zonder dat het een rotzooi zou worden in de kelder. Kee had die morgen nadat hij de dijk was overgestoken haar kippen opgesloten in het schuurtje naast het huis. De kippen waren het helemaal niet met haar eens om hun warme nachthok te verlaten voor de koude schuur. Ze liepen kakelend rond en dat was precies wat Kee wilden. In de keuken was een klein raampje dat uitkwam in de schuur. Als ze maar even op dit raampje klopte vlogen de kippen weer op en liepen weer luid kakelend rond.
Berent verbaasde zich steeds meer over dit vrouwtje, ze veranderde in een paar dagen van Kee de heks in Kee het dappere vrouwtje. Later, als Dries weer in het dorp terug zou zijn wilde hij hem toch eens vragen naar haar verleden. Hoe kon een eenzame vrouw zo afstandelijk meewerken aan de opsluiting van de pastoor. Hij vermoedde dat er in het verleden van de vrouw meer was voorgevallen dan dat hij van Anna en Krelis had gehoord.
Doordat hij zijn gedachten zo de vrije loop had gelaten was hij sneller opgeschoten dan gedacht. Hij naderde al de eerste boerderijen die op regelmatige afstand van elkaar stonden omzoomd door hoge schietwilgen maar ook door knotwilgen en laag hakhout. Van Krelis had hij gehoord dat de boer woonde voorbij het kruispunt in het dorp aan de linkerkant juist voorbij herberg “De rustende jager”. Nog een uurtje richting het westen dan kon hij zich eerst eens warmen in de herberg en een praatje aanknopen met de waard.
Designed by Leen.zelf
Pagina van Dries Romeijn
De pastoor vertelt