Designed by Leen.zelf
Pagina van Dries Romeijn
In Zaltbommel
Dries reed met zijn paard de korte oprijlaan op die het kasteel scheidde van de dijk. Het kasteel lag aan de buitenzijde van de dijk omringd door grote beukenbomen die als reusachtige armen het kasteel omsloten. Hun kale takken stonden roerloos in de winterkou als vingers omhoog in de vrieslucht. Het kasteel van de heer van Savenhent was niet groot maar lag prachtig gelegen aan de rivier waar enkele schepen met de stroom mee dreven in de richting van Gorkum. Richting stroomopwaarts werd er niet gevaren, de juiste wind ontbrak voor de vaart. Op de binnenplaats gaf Dries zijn paard aan een knecht die een deken over het warme paardenlijf gooide en het naar de stal bracht. Dries werd binnengebracht in een grote kamer die naast de keuken lag waar het heerlijk rook naar gebraad en gebakken spek. Een bediende verzocht hem hier te wachten omdat de heer niet aanwezig was, hij zou elk moment kunnen terugkomen van een tocht door de uiterwaarden. Hij maakte iedere morgen, bij goed weer, een tocht te paard door het land. Steeds in een andere richting maar deze morgen wilde hij bij een van de kleinere boeren in de uiterwaard gaan informeren hoe het was met de knecht die enkele dagen geleden een val had gemaakt van de hooizolder. Hij was ongelukkig terecht gekomen en was bewusteloos naar binnen gedragen met een hoofdwond. Dries stond voor een van de vensters die uitkeken over de rivier en een deel van de buitendijkse polder. De weilanden waren nog wit van de vorst. Enkele tientallen schapen graasden, dicht bij elkaar, op de lage dijk dicht bij de rivier. Een paar knechten waren een kar met mest aan het verspreiden op een weiland bij de rivier. Iets wat voor Dries niet was te begrijpen omdat de mest uit de stal altijd voor veel geld te verkopen was aan de boeren die graan verbouwden.
Op dat moment ging de deur open en kwam de heer van Savenhent binnen die met een uitgestoken hand op Dries toeliep.
‘Daar is mijn jonge vriend Romeijn, ‘begroette hij Dries lachend. ’Ik vroeg mij al af waar je bleef, maar toen ik hoorde dat er een heer was aangekomen uit de Alblasserwaard dacht ik al meteen dat jij het was.’
Verwonderd over zoveel enthousiasme antwoordde Dries, ‘hoe weet U nu dat ik Dries Romeijn ben? We hebben elkaar nog nooit ontmoet’
‘Het kon niemand anders zijn want ik verwachtte geen andere heer uit de Alblasserwaard dan de vriend van Hendrik van Vianen.’
Dries zag voor zich een man met een vriendelijk gezicht waarin twee donkere ogen hem nauwkeurig opnamen. Hij was gekleed in blauw fluweel met een wambuis waarop met gouddraad een borduursel was aangebracht. Enkele juwelen droeg hij in een zwaar gouden ring aan zijn rechterhand. Een cape van dezelfde stof die hij blijkbaar op zijn rit door de polder had gedragen had hij achteloos op een tafel geworpen.
‘Kom mee naar mijn vertrek hiernaast, daar brandt het haardvuur en kunnen we ons verwarmen. Ik kom juist terug van de polder waar ik op bezoek ben geweest bij een van mijn pachters. Jij zult het ook wel koud hebben van je rit. Ik begrijp niet waarom men je niet in een verwarmd vertrek heeft gelaten. Ik zal dadelijk hier iemand over aanspreken, het lijkt werkelijk nergens naar mijn gasten zo te ontvangen,‘ zei de heer van Savenhent hartelijk. Dries vertelde hem, terwijl ze naar de kamer liepen dat hij het niet erg gevonden had in een onverwarmd vertrek een half uur te hebben gewacht omdat hij per koets het laatste gedeelte van zijn reis had volbracht samen met de koopman uit Gouda.
‘Vertel me eerst wat je op je hart hebt dan kunnen we later spreken over Goedewaagen die ik goed ken want hij heeft hier vele avonden en nachten doorgebracht. We hebben samen vele uren gepraat over de gebeurtenissen in de Nederlanden van de afgelopen tien jaren.’
Nadat de heer van Savenhent eerst nog een bediende opdracht had gegeven een warme maaltijd op te dienen vertelde Dries het hele verhaal vanaf het moment dat hij met Hendrik had gesproken in de herberg bij het Pinkeveer over de Giessen.
Toen hij was uitverteld vroeg de heer van Savenhent of hij de brieven bij zich had die gevonden waren in de mars. Misschien dat de brieven meer gegevens zouden bevatten waardoor er een nieuw licht kwam op de raadsels over de moord en de plannen die zouden zijn gesmeed op het hof van de Landvoogdes in Brussel. Dries trok zijn trui uit en haalde uit de zak, die aan de binnenzijde op de rug van het kledingstuk was genaaid, de brieven en overhandigde die aan de heer van Savenhent. Deze bekeek de brieven zorgvuldig aan de buitenkant en ook had hij belangstelling voor de lakzegels.
‘Straks zullen we deze brieven eens nader bekijken maar eerst gaan we aan tafel. Ik zie dat er wordt opgediend en ik heb honger als een paard,‘ zo stelde de heer van Savenhent voor. ’Ik zou je willen verzoeken, Dries, plaats te nemen en je de gerechten goed te laten smaken. We hebben hier tussen de rivieren genoeg gevogelte en ook aan jachtwild hebben we geen gebrek. Ik zou je willen vragen, wanneer we als vrienden onder elkaar zijn, mij Joris te noemen en geen heer van Savenhent.’
Na een smakelijke maaltijd opende Joris de brieven die Dries had meegebracht. De brief die Dries in de gang op de grond had gevonden op de avond van de moord las hij het eerst.
‘Dit is een brief van Don Franca aan een zekere Juan la Vrestra. Deze Don Franca is een vertrouweling van Koning Filips die meestal in Brussel verblijft maar wie die Juan is dat weet ik niet. Don Franca heeft plannen gemaakt om in de Nederlanden en voornamelijk hier in Holland, de bevolking op te zetten tegen hun heren. Hij wil de bevolking op zetten tegen de hogere adel zodat die de schuld krijgen van de vele misoogsten en de hoge graanprijzen van de afgelopen jaren. Maar wat nog belangrijker is, hij probeert de bevolking tegen elkaar op te stoken door kleine groepen het platteland in te sturen die de protestanten ophitsen tegen de katholieken en ook de katholieken tegen de protestanten. Leeft nu nog de bevolking vreedzaam bij elkaar. Hij laat zoveel tweedracht zaaien dat families en zelfs gezinnen waar aanhangers van twee geloven zijn, elkaar gaan haten en aangeven bij de inquisitie. Ik vermoed dat deze Juan een van zijn handlangers is hier in Holland.’
Joris stond op van de haardbank en zocht in zijn schrijftafel naar de brief die Hendrik hem had gestuurd.
‘Ik heb hier de brief die ik een dezer dagen van Hendrik heb ontvangen. Hij schrijft hierin dat hij op weg moet naar Brussel omdat hij daartoe geroepen werd door Willem van Oranje. Die heeft gehoord dat deze Don Franca met enkele trawanten een opstand tegen de hoge adel wil ontketenen om zodoende de adel meer in zijn greep te krijgen. Ze willen deze edelen macht ontzeggen hier in Holland, Brabant en Zeeland. Ook schrijft Hendrik in deze brief over jullie gesprekken in Vianen en over de opdracht die hij je gegeven heeft om de hoofdmannen te zoeken van deze Don Franca.’
‘Hier heb ik je hulp nodig, Joris,‘ zei Dries, ‘ik moet er achter zien te komen waar die Juan zich bevindt. Ik denk namelijk dat hij het was die in Giessendam mijn vader heeft vermoord. Maar ik kan me maar niet indenken waarom hij dat heeft gedaan. Na mijn gesprek met Kee, het kruidenvrouwtje van ons dorp, weet ik helemaal niet wat ik moet doen. Nu lijkt niet de kramer de moordenaar te zijn maar mogelijk die Juan. Ik vermoed dat die pastoor van ons meer van het geval af weet dan hij laat blijken. Ook de schout weet er meer van af. Hij heeft de marskramer opgesloten en later overgebracht naar Dordrecht en als ik de waard bij het veer moet geloven dan wordt hij later overgebracht naar Brussel en daar weer vrij gelaten om weer ingezet te worden tegen de bevolking. Zo kraait er geen haan meer naar.’
‘Dat is scherp opgemerkt, Dries,‘ zei Joris. ’Ik kan jouw redenering wel volgen maar ik kan, net als jij, geen reden verzinnen waarom je vader slachtoffer is geworden in dit hele gebeuren. Als ze het nu op jou hadden voorzien dan had ik het niet vreemd gevonden. Je kreeg immers van Hendrik een duidelijke opdracht om de voormannen van de samenzwering te vinden. Maar zover ik van jou en Hendrik heb begrepen weet er niemand anders van die opdracht af dan jullie beiden. Wanneer heeft Hendrik jou de opdracht daadwerkelijk gegeven? Dat was toch in die herberg langs dat water, ik weet even niet meer hoe het riviertje heet, daar heeft hij het eerst met je over die samenzwering gesproken. Als ik het verhaal goed heb gevolgd ben jij daarna direct naar Giessendam gegaan.’
‘Ja, dat klopt tot zover,‘ zei Dries, ‘behalve dat ik die nacht geslapen heb bij een broer van mijn moeder in Peursum. Ik had die dag wel verder gewild maar de storm werd zo hevig dat ik besloot om daar te overnachten. De volgende middag, na het eten heb ik mijn weg vervolgd. Ik heb er nu spijt van dat ik niet direct verder gegaan ben die dag, het stormde nog steeds en misschien had ik kunnen voorkomen dat mijn vader werd vermoord.’
Peinzend stond Joris voor het raam dat uitkeek over de uiterwaarden. Hij wilde een vraag stellen aan Dries maar iets weerhield hem er van. Zou Dries iets hebben losgelaten tegenover zijn oom in Peursum? Zou hij zijn mond hebben voorbij gepraat. In deze onzekere tijd kon je niet voorzichtig genoeg zijn. Het resultaat ervan had hij dikwijls genoeg ondervonden.
‘Dries,‘ zei hij, ‘je weet in wat voor gevaarlijke tijd dat we leven. Je hebt een opdracht van Hendrik aanvaard die je misschien niet helemaal kunt overzien. Overal zitten de spionnen van de Spanjaarden en dat zijn mensen waarvan je het niet verwachten zou. Mensen die in het dagelijkse leven voor de dag komen als brave burgers maar die in het geniep alles wat ze horen doorgeven aan die Specken. Vertel mij eerlijk aan wie je verteld hebt wat het doel was van je bezoek aan je vader in Giessendam. Misschien kunnen we er zo achter komen wie er tegen de marskramer of de onbekende ruiter heeft verteld dat je door Hendrik op pad bent gestuurd. Iemand moet dat hebben geweten.’
Deze vraag had Dries al vele malen aan zichzelf gesteld. Wie kon er geweten hebben dat hij een opdracht had aanvaard van Hendrik van Vianen. Niemand in Schoonhoven die er vanaf wist. Hij wist het toen nog zelf niet eens. Hij was op weg gegaan naar Giessendam om zijn vader te vertellen dat hij niet meer terug zou komen naar de Hoogendijk. Op weg naar hem toe was hij Hendrik tegen gekomen en pas toen had hij gehoord van de samenzwering en over Juan en Don Franca. Daarna was hij op weg gegaan naar Giessendam en had alleen gesproken met zijn oom in Peursum. Die had hij niets verteld over Hendrik. Alleen gezegd dat hij naar Giessendam ging om zijn vader te bezoeken. Hij had zijn oom niet eens verteld dat hij afscheid ging nemen van zijn vader. Oom Jacob had niets gevraagd over het doel van zijn bezoek aan vader.
Dries vertelde Joris hoe het was gegaan en zei: ‘Alleen heb ik later in Giessendam verteld aan Krelis de knecht en aan zijn dochter wat ik heb meegemaakt.’
‘Daar gaat het nu niet over. Ik probeer een antwoord te vinden op de vraag waarom je vader is vermoord. Het enige wat ik zou kunnen bedenken is dat iemand van je gesprek met Hendrik op de hoogte was. Iemand die jou zou willen vermoorden om zodoende te verijdelen dat je er achter zou komen wie het waren die de streek onveilig maakten door de bevolking tegen de edelen op te zetten.’
‘Eerlijk Joris, ik zou niet weten hoe iemand daar achter moet zijn gekomen,‘ zei Dries, ‘ik heb dagen lopen piekeren over dit probleem. Ik wilde niet aan deze mogelijkheid denken maar het is de enige reden die ik zou kunnen bedenken waarom mijn vader is vermoord. Niet hij moest worden vermoord maar ik. Het zou mogelijk kunnen zijn dat de onbekende ruiter zich heeft vergist in de donkere gang tussen de stal en de keuken. Misschien heeft hij gedacht mij voor zich te hebben in de gang. Mijn vader had ongeveer hetzelfde postuur als ik.’
‘Dan moet hij geweten hebben van je reis naar Giessendam. Laten we nu eens op een rijtje zetten wat er gebeurd is nadat je uit Schoonhoven bent vertrokken.
Je bent te voet via Goudriaan en Hoornaar naar Pinkeveer gelopen. Daar wist jijzelf nog niet van het bestaan van Don Franco en Juan. Waar kwam Hendrik je achterop rijden was dat voor of na Hoornaar?’
‘Dat was langs de Giessen voorbij de molen van Hoornaar, een kwartier lopen voor het veer. Ik ben daar in de koets gestapt van Hendrik. Hier vertelde hij mij van zijn reis naar Brussel en over de plannen van die Don Franca en Koning Filips II.’
‘Toen zijn jullie uitgestapt en naar de herberg gelopen. Hebben jullie buiten nog gesproken en heb je daar iemand gezien die belangstelling voor jullie had? Is je daar iets opgevallen. Waren er meerdere mensen in de herberg?’ vroeg Joris.
‘Dat zijn een aantal vragen ineens. Laat mij even nadenken, ik lette niet zo op degenen die daar waren. Ik weet zeker dat we buiten niet gesproken hebben over Brussel of Don Franca. Hendrik groette een tweetal heren die buiten stonden te wachten om overgezet te worden. Het was druk die dag aan het veer. De waard, die ook de overzetbaas is, had een knecht ingehuurd om de mensen naar de overkant te brengen en hijzelf bediende in de herberg. Toen we de herberg in liepen zaten er, laat me eens nadenken, ongeveer twaalf klanten. De meeste van deze mensen moesten naar Gorkum. Het waren kooplieden en boeren die naar de markt wilden die de volgende dag daar gehouden werd.’
‘Je vertelde me dat jullie daar een kroes bier dronken. Zou het kunnen zijn dat iemand jullie gesprek heeft afgeluisterd in de herberg? Je vertelde immers dat Hendrik in de herberg je verteld heeft over Don Franca en je daar heeft gevraagd om de onruststokers op te sporen.’
Een diepe rimpel verscheen er op het voorhoofd van Dries toen hij hierover nadacht. Hij probeerde de herberg voor de geest te halen en de bezoekers die er op dat moment waren.
‘Ja, ‘riep hij opeens, ‘er was een koopman die zeker een bepaalt gedeelte van ons gesprek heeft gehoord. Hij zei namelijk iets over de onrust die was ontstaan in Dordrecht nadat er een protestant was opgehangen omdat hij tegen een pastoor gezegd had dat de kerk meer moest doen dan ze op dat moment deed voor de armen. Hendrik had de manier van het tegen elkaar opstoken juist aan mij verteld en de opmerking van de koopman sloot er precies op aan. Ik had helemaal geen erg meer in dit voorval maar nu herinner ik mij dit weer.’
‘Dan heeft die zogenaamde koopman misschien nog meer opgevangen van jullie gesprek. Kan het zijn dat hij heeft opgevangen dat je naar Giessendam ging?’ vroeg Joris die gespannen luisterde naar Dries. ’Misschien kun je herinneren hoe de man eruit zag.’
‘Ja, Hendrik had juist ervoor gevraagd of ik al op de Hoogendijk was geweest om aan mijn vader te vertellen dat ik naar Brussel zou gaan zoals eerst de bedoeling was.’ zei Dries
‘Nou dan is dat raadsel dan opgelost, de man had genoeg gehoord om te begrijpen dat Hendrik op de hoogte was van de plannen van Don Franca. Hij kon verschillende namen en dingen combineren. Hendrik had het over zijn reis naar Brussel, jou bezoek aan je vader en over de plannen die jullie maakten om de onruststokers op te sporen. Voeg daarbij de namen Hoogendijk en Giessendam en hij rijdt spoorslags naar de boerderij van je vader.’
‘Ik kan mij nu zelfs herinneren hoe de man er uit zag. Hij had een litteken boven zijn rechteroog, het viel mij op omdat hij zijn hand er steeds voor hield. Hij had ook een zuidelijke tongval, net alsof hij uit de Zuidelijke Nederlanden kwam. Bij mijn oom in Schoonhoven kwam soms een koopman die in de buurt van Luik woonde, die had ook die typische tongval.’
Dit moet dan ook de man zijn geweest die Kee heeft horen praten met de marskramer schoot het Dries te binnen en hij vertelde dit aan Joris.
‘Nu vallen de stukken op hun plaats,‘ zei Joris die weer opgestaan was en met zijn handen op zijn rug uit het venster staarde. ’Nu begrijp ik een ding nog niet. Hoe zit het nu met die brieven die je gevonden hebt in de mars? Ik heb de brief gelezen die je als eerste in de mars had gevonden. Je weet dat deze door Don Franca is geschreven en gericht is aan Juan.’
Laten we weer even proberen alles op een rijtje te zetten. Jij vond diezelfde avond de eerste brief in de mars. De andere twee brieven vond je enkele dagen later toen je met de knecht en diens dochter de mars onderzocht. De eerste brief is gericht aan Juan, de tweede aan de schout en de derde aan de pastoor van Gorkum. Alle brieven zijn geschreven door Don Franca. Heb jij een idee, Dries, hoe dit in elkaar steekt?’
Dries stond op klapte de leuning van de haardbank om en ging weer zitten nu met zijn rug naar het vuur.
‘Ik denk dat het dan zo is gegaan,‘ stelde Dries zich voor ‘de marskramer is degene die verbinding onderhoud met Brussel. Hij is de man die zonder op te vallen brieven kan overbrengen van Don Franca naar Juan la Vrestra en mensen in Gorkum. In enkele weken kan hij van Brussel naar de Alblasserwaard reizen, ik denk zelfs dat hij sneller kan zijn als hij onderweg zo veel als mogelijk mee probeert te rijden met handelslui en boeren die op de weg zijn. Hij hoeft niet te leuren met koopwaar. Ik denk dat hij goed wordt betaald dus met een smoes kan hij uren meerijden met een wagen of een koets.
Als de marskramer nu de ruiter Juan in Giessendam heeft ontmoet en hem gezegd heeft dat er een brief van Don Franca in zijn mars zit dan heeft Juan de mars meegenomen om de brief eruit te halen en te lezen. De andere brieven die in de mars zaten die moest hij mogelijk nog bezorgen bij de Giessendamse schout en in Gorkum.’
‘Dat is een goede verklaring, ware het niet dat de kramer vanuit Brussel eerst langs Gorkum reist als hij over het veer is gekomen bij Woerkom en dan naar Giessendam gaat. Dit is volgens mij de kortste route. Waarom eerst naar Giessendam om brieven te bezorgen en dan terug naar Gorkum? Ik begrijp ook niet waarom de marskramer vertrok op het paard van Juan en waarom Juan de mars meenam naar de boerderij waar hij mogelijk jou zou treffen. Hij had beter om de brief kunnen vragen aan de marskramer dan de hele mars mee te nemen naar de boerderij.’
‘Nu neem je aan dat de marskramer in Woudrichem is overgevaren maar het zou ook mogelijk zijn dat hij eerst in Dordrecht moest wezen en dan is het logischer dat hij bij het zuidpunt van het eiland van Dordt is overgevaren. Ik kan me voorstellen dat Juan zich zo min mogelijk laat zien in gezelschap van de marskramer en daarom de mars meenam naar de stee. Van de plek waar Kee de beide mannen had gezien is het maar enkele passen naar de stee en er staan bijna geen huizen daar. Ze vertelde mij dat er op dat moment niemand op de dijk was die het gesprek heeft gezien. Dat kan verklaren dat Juan de mars meenam.’
‘We weten dan nog niet waarom de marskramer er vandoor ging op het paard van Juan en ook niet waar Juan is gebleven,’ zei Joris die zich in stilte verwonderde over het scherpe opmerkingvermogen van Dries. ‘Ik denk dat het belangrijk is die marskramer te spreken te krijgen, die kan ons meer vertellen over de verblijfplaats van Juan la Vrestra en misschien ook over meerdere contactpersonen.’
‘Dries ik denk dat we een heel eind verder zijn gekomen dan vanmorgen. We moeten nu plannen maken om de marskramer op te pakken. Laten we nu het nog licht is een wandeling maken in de uiterwaard. Daar in de rust van de natuur krijg ik meestal de beste ideeën.’