Wat is er nu mooier voor een oud scheepsbouwer dan vanuit je stoel te kijken en te luisteren naar activiteit op een werf. Natuurlijk weet ik wel leukere dingen maar deze man genoot er van. Zo had hij vroeger een lamp laten aanleggen bij de kade, als er ‘s avonds eens een schip voor de wal zou komen dan kon de schipper tenminste zien waar hij aan kon meren.
Nu moest die lamp iedere avond aan en ‘s morgens uit gedaan worden Het was een van de eerste keren dat ik daar op het terrein kwam, het was op een zaterdagmorgen, dat de heer Damen mij riep: ‘hè jochie, kom eens even’. Ik dacht dat hij mijn zoontje bedoelde die er ook bij was, maar nee, hij moest mij hebben. ‘Jij moet wel effen weten dat ‘s avonds die lamp aan moet en ‘s morgens niet vergeten hem weer uit te zetten. Kost alleen maar stroom voor niets al hij blijft branden’. Ik had van Leen van de Linden, die bij hem gewerkt had, al eens van de speciale nukken van de man gehoord en beloofde dat ik dit zou doen. ‘Dan krijg je van mij wel eens een doosje sigaretten’ beloofde hij nog. Ik heb dat maanden vol gehouden, ‘s morgens uit ‘s avonds aan. En als ik hem ‘s morgens vergeten had om uit te zetten bleef hij in zijn woonkamer voor het raam staan en alsmaar naar de lamp wijzen. Net zolang totdat iemand de lamp uit deed.
Kort er na heb ik er maar een tijdschakelaar tussen gebouwd. Fl 25, - kostte deze en ik was van dat probleem af, beter gezegd, de heer Damen had geen probleem meer. Precies op tijd ging het licht aan en uit, en het heeft zeker een half jaar geduurd voordat hij me hierover aansprak: ‘hier heb je nog eenmaal een pakje sigaretten nu krijg je ze niet meer want het licht gaat nu vanzelf aan en uit.’

Koffie zetten.

In die jaren was het de gewoonte om op toerbeurt koffie te zetten. Niet dat dit altijd vlekkeloos liep want het gebeurde met vaste regelmaat dat vergeten werd om het koffiezetapparaat aan te zetten. Als we dat nu maar op tijd door hadden dan was het de kunst om de vrouw van de schipper zo ver te krijgen dat zij koffie schonk. Dat ging dan ongeveer zo. Wout vroeg dan verbaast, terwijl hij vergeten was koffie te zetten, ‘Zeg, Leen je heb weer wat vergeten zeker, moeten we nu weer een kwartier wachten in de kantine voordat we koffie hebben? Meestal zei de schipper dan:’ mijn vrouw zet wel koffie jongens, werk nog maar even door dan zal ik mijn vrouw wel waarschuwen.’
In die tijd kwam Marco bij Discom werken en ik geloof dat het eerste wat hij moest doen was leren om een goede kop koffie te zetten. Wie dat hem dat geleerd heb weet ik niet meer of Wout of misschien Leen van de Linden wellicht had zijn moeder hem dat al geleerd maar dat hij een goede bak koffie kon zetten is zeker want tot eind van de jaren negentig zetten hij nog steeds koffie en als de koffie eens niet te drinken is, heeft Marco vakantie of is hij snipperen.
Nu smaakte bij al die verschillende schippers de koffie vanzelf ook verschillend. Je kon natuurlijk geen op - of aanmerkingen hebben op de smaak van de koffie die je aangeboden kreeg maar van de koffie van een schipper wil ik je nog wat vertellen. Het was aan het begin van de zomer dat we een werk aangenomen hadden aan boord van de ‘Riaonno’. Het was een klein binnenvaart schip waarop een hydraulisch stuurwerk geplaatst moest worden. De naam van het schip was weer origineel verzonnen. Je raadt het al, zij heette Ria, hij Onno. Nu was dit jonge stel, ik denk dat ze zo rond de 23 jaar waren, niet zo bijzonder schoon. In ieder geval niet wat je van schippers verwachtte zou. In de machinekamer was het een en al chaos en in de stuurhut was het niet veel beter.
Ik was bezig om het oude stuurwerk af te breken toen ik tussen een radiator een zakdoek zag zitten. Nu was er 10 centimeter boven de radiator een raamkozijn gemonteerd die ik er van afgehaald had. Ik wees Ria op de zakdoeken die daar tussen zaten. ‘Moet je eens kijken,’ riep Ria tegen Onno ‘Nu weet ik waar dat jij al de zakdoeken laat’ Met een elektrode die daar lag viste ze wel 20 zakdoeken tussen de radiator uit. ‘Ja, die heb ik daar tussen gestopt om te drogen toen ik verkouden was,’ zei Onno Dit bleek geweest te zijn, volgens Ria tussen oktober en half november. Het was opdat moment begin juni dus ze waren zeker droog. Wat heeft dit nu met koffie te maken zul je denken, nou het laat zien dat dit stel niet zo op hygiëne lette. Enkele dagen later, Ria was even de wal op om boodschappen te doen, vroeg Onno of we soms koffie wilde. We hadden van Ria al een paar keer koffie gekregen en daar was niets mis mee, dus stuurden we Onno naar beneden om koffie te zetten.
Trots als een pauw riep hij even later: ‘jongens, het is mij weer gelukt, de koffie is bruin.’ En inderdaad de geur van de koffie verspreide zich over het dek. Vlug werden uit de kantine de broodtrommels gehaald en aan dek werd de koffie in geschonken. Ik nam als eerste een slok koffie, gelukkig een klein slokje omdat ik dacht dat deze nog wel warm zou zijn. Wat ik toen proefde is met geen pen te beschrijven. Mijn gehemelte kromp in elkaar, mijn tong verdraaide zich en toen de koffie in mijn maag terechtkwam kon ik met moeite voorkomen dat deze zich omkeerde. Uiterlijk was dit ook aan mij te zien want Marco en Leen van de Linden keken me aan op een manier zo van, moet er een dokter aan te pas komen of krijg je het nog onder controle. Dit laatste lukte mij met grootste moeite.
Ik zat op een bolder met mijn rug tegen de damwand aan en was niet van plan om nog een slok te nemen. Maar wat nu gedaan, lag dit aan mij of was de koffie zo smerig. Inderdaad de koffie was smerig want toen ik Leen een slok zag nemen en Marco voorzichtig zag proeven wist ik het zeker. Onno dronk intussen gewoon door. Ik heb de koffie tussen wal en schip laten lopen. Met een plons ging mijn koffie overboord, zo daar was ik vanaf. ‘Wat hoorde ik daar voor een plons, viel er wat overboord?’ vroeg Onno die al op wilde staan om te kijken. ‘O, dat zal een moer geweest zijn uit mijn broekzak, blijf maar zitten je ziet er toch niets van’ zei ik. Er dreef een bruine koffievlek langzaam tussen wal en schip naar achter.
Marco besloot om geen slok meer te drinken wat hij me met gebaren en gezichten duidelijk maakte achter de rug om van Onno. Leen van de Linden zat met Onno te praten en moest wel zo af en toe een slokje nemen. Onno dronk intussen gewoon door. Wij lagen dubbel van het lachen af en toe schaterde we het uit. Onno keek dan heel verbaast en vroeg wat er aan de hand was. Ik weet niet meer wat we voor smoezen we verzonnen hadden maar de pret werd steeds groter. Wat zat die Leen voor het blok, hij kon er niet meer onderuit. Tot overmaat van ramp vertelde Onno nog dat hij voor zijn moeder ook wel eens koffie had gezet en zij vond dat ze nog nooit van die lekkere koffie had geproefd. Dit kwam, vertelde hij verder, omdat hij koffiebonen gebruikte die hij in Schiedam haalde bij de fabriek.
Onno dronk intussen gewoon door. Toen hadden we iets waar we om konden lachen zonder iemand uit te lachen. We brulden het uit: ‘Onno, koffiebonen worden niet in een fabriek gemaakt hoor, die groeien ergens in Zuid Amerika’. Geduldig heeft hij ons alles verteld van koffiebonen, melanges, branderijen en koffieproevers. ‘Je moet uitkijken dat je niet iemand uitlacht want je ziet nu toch wel dat ik alles weet van koffiebranderijen en zo maar die noemen wij, schippers, de koffiefabriek.’
‘Ik hoor het wel weer,’ hoorde we een stem vanaf de wal, ‘Onno zit weer eens te bluffen over zijn kunst van koffie zetten. Het valt mij alles mee dat hij voor jullie koffie gezet heeft, ik moet het altijd zelf doen. Vooruit, koffieleut, schenk voor mij nu ook eens in’. Ria kwam de loopplank af en ging op de luiken zitten in afwachting van haar koffie. ‘Vertel ondertussen eens waar jullie zo’n pret om hebben, ik hoorde jullie al in de Havenstraat lachen.’ Gelukkig kwam Onno met de koffie aan dek zodat we op die vraag niet hoefden te antwoorden. ‘Waar heb je eigenlijk melk vandaan gehaald Onno? Ik ben speciaal naar de buurt geweest voor koffiemelk.’ Hij bleek nog een open blikje gevonden te hebben ergens boven in een kastje achter een stapeltje kerstkaarten. ‘Nou dat zal dan wel lekker smaken. Ik heb dat vorig jaar gebruikt om kerstkaarten mee dicht te plakken want er is geen betere papierlijm dan zure melk.’ Opdat zelfde moment plonsde er nog twee bekers koffie overboord. Onno dronk intussen gewoon door, hij dronk zijn koffie zwart!!!!!!!!

We hebben tijdens het inbouwen van de nieuwe stuurinrichting nog een keer koffie aan boord gedronken. Een collega had toen een dennennaald in zijn koffie, hoe die erin kwam is altijd een raadsel gebleven. Ria stootte diezelfde avond haar beker met koffie omver en een jaar later zat de aangedroogde koffievlek nog op de voet van de schemerlamp.

De vrouwen van de schippers.

Ook hiermee hebben we veel gelachen in die tijd. Toen de Riaonno voor de kant lag ging Ria iedere morgen in de haven zwemmen tot ergernis van Onno. Ria was een jaar of 23 en als ze in haar bikini op het dek lag te zonnen was het helemaal niet verwonderlijk dat de ‘heertjes’ van de haven altijd aan de noordkant van de haven stonden. De ‘heertjes’ noemde wij de oud schippers en meer van dat soort mannen die aan de haven op de leugenbank zaten. Onno was een verschrikkelijk jaloerse echtgenoot, als Ria aan boord was en we zaten in de kantine te eten en Marco zei bijvoorbeeld: ‘ik ga even naar de haven kijken ‘ dan ging Onno direct mee.
Heel anders was het toen er eens een klipper voor de kant lag waar een nieuwe motor ingebouwd moest worden. Het was ook weer mooi weer en de vrouw van de schipper liep de hele dag buiten in bikini. Ze waren pas getrouwd en ik kan niet zeggen dat haar man jaloers was. Op zekere dag komt er een monteur van de motorleverancier met zijn maatje aan boord. Het maatje was een jaar of 4 jonger dan Janny, de vrouw van de schipper, ik denk dat hij 16 jaar was. We waren bezig de motor aan te sluiten toen hij de machinekamer in kwam. ‘Hebben jullie dat gezien jongens. Daar ligt een meid op het voordek te zonnen. Het is een plaatje om te zie. Die zou ik best wel eens een flinke beurt willen geven.’
Wij zeiden niets terug, we wisten dat haar man in een tank bezig was om deze schoon te maken en konden het op een briefje geven dat hij gehoord had wat Bas gezegd had. Volgens mij is die meid best wel in voor een feestje,’ begon Bas weer. We hoorden Janny boven ons over het dek lopen en de roef in gaan. ‘Nou Bas,’ klonk er een holle stem uit de stuurboord brandstoftank, ‘Dat zou best wel eens een oplossing kunnen zijn van twee problemen.’ Ondertussen kroop Kees, de schipper, uit de tank. ‘Zij had vanmorgen ook al zo’n zin dus loop maar mee naar boven dan gaan we het direct maar vragen’. Met een kop als een biet stamelde Bas: ‘sorry schipper, ik had U niet gezien, neemt mij alstublieft niet kwalijk. Ik had dit nooit mogen zeggen, nogmaals mijn excuses schipper.’ ‘Ben je gek Bas, geen probleem hoor, kom maar mee naar boven we gaan gewoon vragen aan Janny of dat ze er nog zin in heeft.’ Hij duwde Bas voor zich uit de trap op naar boven. Verbijstert hoorde en zagen we dit aan. Tussen de binnenkomst en het vertrek van Bas had nog niemand anders een woord gezegd.
We hoorden Kees roepen: ‘Janny kom eens naar boven hier is iemand die met je de kooi in wil.’ Wat een oplossing van Kees, iedereen zou zich in de toekomst wel bedenken om wat van zijn vrouw te zeggen. Ondertussen waren wij beneden blauw aangelopen van de lach, hoe zou dit aflopen? We hoorde Janny de trap oplopen en de stuurhut binnen gaan. ‘Nou, kom jij maar mee naar beneden, ik heb ook wel zin en je ziet er patent uit.’ Opdat moment rukte Bas zich los en verdween de wal op.
Kees kwam weer naar beneden de machinekamer in en mompelde: ‘nou, dan niet.’ Terwijl hij weer de tank in kroop zei Jos: ‘je had hem goed te pakken Kees maar dreef je het niet een beetje te ver door?’ ‘Welnee hoe kom je daarbij, we hebben een vrij huwelijk dus had ik daar ook weer een poosje vanaf geweest.’ Of dat hij dit nu meende of niet, daar zijn we nooit achter gekomen maar Bas hebben we niet meer terug gezien en Kees heeft nooit opmerkingen over zijn vrouw gehoord bij Discom.

Ik heb het al even gehad over de heertjes van de leugenbank. Deze mannen hadden die avond thuis heel wat te vertellen en ik weet niet of dat ze thuis dit geloofd zouden hebben.
Op een zekere dag lag er een Belgische schipper voor de wal. Ik weet niet meet hoe dat het schip heette maar de man had een vrouw aan boord waar dat Kenau tijdens de belegering van Haarlem in 1572 een geduchte medestander aan gehad zou hebben. Als Sjors maar even uit het zicht was stond ze aan dek te roepen aan hem en Sjors holde dan weer terug naar boord. ‘O, ik moet gaan ons kapteintje roept’, zei hij dan en vloog naar boord. Zelf kon ze niet al te best meer uit de voeten, ze kon ieder moment bevallen van hun eerste kind. Deze twee mensen kwamen uit de buurt van Antwerpen en spraken een dialect dat bijna niet te verstaan was. Zijn stopwoord was: ‘het komt gemaokt van Brussel’. Waar dat op sloeg zijn we nooit achter gekomen, wel wisten we op den duur dat een plat laddeke, een stuk strip was en een rondelleke een sluitring.
Op en avond, om 8 uur, moest Sjors van zijn vrouw de roef boenen. De Hollandse schippers proberen iedere morgen de dauw weg te spoelen, de Belgen willen ‘s avonds de dauw van het schip te halen. Met een paar krijsen werd Sjors opgedragen de dekwas slang aan te sluiten en een jerrycan met sop te halen. Direct kwamen wat ‘heertjes’ aangeslenterd het gekrijs van de vrouw was tot aan de leugenbank te horen geweest. ‘Hebben jullie niks anders te doen dan hier aan de haven rond te hangen? Ga anders naar huis en help jullie vrouwen ook eens. Neemt een voorbeeld aan Sjors van mij die is altijd voor zijn vrouw bezig ‘ riep ze in plat Vlaams de mannen toe. De drie ‘heertjes’ stonden op een rij, handen in de zakken, een klein beetje wijdbeens en twee van de drie hadden een pet op. ‘Och vrouw,’ sprak de middelste, ‘Waor maok je eige toch druk om, we doen toch ommers gin mins kwaod hier.’ De rechtse deed ook een duit in het zakje: ‘ik zie ut al, die man van je hep gin bliksum te zegge.’ ‘En waarom dan niet vent?’ riep ze vinnig terug. ‘Omdat de rook van je schoorsteen nie tegen de waaind in gaot, want waordat dat wel zo is mag de vint wat zegge’ Even bleef het stil aan boord, ze moest het even verwerken. ‘Och vent, stik erin ‘ riep ze terug en joeg Sjors de hut in om een bezem te halen. ‘Pas maor een bietjie op mit je man, hou hum mar tot vriend’ sprak het rechtse ‘heertje’, ‘Strakkie hep je him nog nodig om de dokter te haole.’ De heertjes rolden tegen elkaar van de lach.
Sjors kwam opdat moment terug met zwabber en de dekwas slang en samen gingen ze aan de slag. Sjors voorop met slang en zwabber en daarachter de vrouw met de jerrycan met sop. Zo af ten toe draaide hij zich om en deed de vrouw wat sop op de zwabber. Het sop liep dan van de bezem af door het gangboord, zo de haven in. ‘He vrouw,’ riep een van de ‘heertjes’, ‘dat mag hier niet in Holland hoor, wij doen hier ook aan het milieu.’
Wat er toen precies gebeurde is niet meer te achter halen. Het feit is wel dat ze wat tegen Sjors riep, deze verstond haar weer niet en met een: ‘awel vrouwke wat isset?’ draaide hij zich om. De zwabber stond tegen de roef maar hij vergat dat hij de waterslang nog in zijn hand had. Precies tegen haar dikke buik spoot de vent en in een fractie van een seconde haalde de vrouw uit met de jerrycan die ze in haar hand had. Het was maar een klap maar hij was 20 franc waard. Sjors ging languit onderuit in het gangboord. Finaal van de kaart, door de klap of van de schrik, het is niet bekend, maar de ‘heertjes’ zagen het gebeurden. Verbijstering op de kade, wie had zoiets ooit gezien. Kalm bleef de vrouw staan en riep de mannen toe:’ awel, da ziedde, da kompt ervan als ge nie oplet.’ Na enkele ogenblikken kwam Sjors weer op de been, hij mompelde nog iets van, ‘Awel ‘t komt van Brussel’ en stond wat op zijn benen te zwaaien; zijn hele haar en baard onder het zeepsop het leek wel of Neptunes uit zee opdook. Eerst dachten we nog dat alleen de ‘heertjes’ het hadden gezien maar dat was niet zo. Er ging een gelach op die tot aan de Buurt te horen was, schippers die er lagen, chauffeurs die hun vrachtauto opdat moment parkeerden, personeel van nabij gelegen scheepswerven, en moeders die langs de rivier wandelde met hun kinderwagen, een ieder die bleek het te hebben gevolgd en zien gebeuren.
Vijf dagen later op een 2e Pinksterdag stond Sjors om 6 uur ‘s morgens bij Leen van de Linden aan de deur te bellen. ‘Ons vrouwke moet een kind bekommen’. Leen heeft hem naar de dokter gestuurd, dat is geen werk voor Discom.
Jaren later heb ik nog eens wat van Sjors gehoord via een schipper die tijdens het voorval in de haven lag. Sjors lag met een geladen schip voor een sluis, ergens in Vlaanderen, toen zijn vrouw boodschappen wilde doen. Sjors had al een paar maal gezegd dat je daar niet tegen de wal aan kon meren maar ze moest en zou naar de wal. Hij heeft ze met de zwaaiboom aan wal gezet en moest kort erna schutten. Op de sluis heeft hij de baby en wat kleren voor hun beide afgegeven en tegen de sluiswachter gezegd dat zijn vrouw ze wel op komt halen. Een ding weet ik nu zeker dat bij Sjors de rook tegen de wind in gaat. Hij heeft nu alles te vertellen aan boord. Hij vaart nu al jaren alleen.

Soort van werk

Als je het voor af gaande leest lijkt het of dat het in de begin jaren van Discom alleen maar gezelligheid was wat of dat de klok slaat. Nou, ik ken je verzekeren dat het niet zo was. Er was altijd afwisseling, dat is zeker. De ene keer had je werk waar naar je ‘s avonds op de bank wel eens met plezier aan terug dacht. De volgende dag had je soms werk dat je ‘s avonds dacht: morgen ben ik ziek. Als het warm weer was dan kwam er geheid een schipper voor de wal waarbij je onder in de machinekamer moest werken. Sneeuwde het daarin tegen dan was er werk te doen aan het dek. Een dennenboom verhogen of een luikenkap wijzigen met 15 graden vorst is echt geen pretje. Regen en wind zijn we nooit uit de weg gegaan. Hetzelfde geldt voor smerige karweitjes, bijvoorbeeld in de machinekamer. Als er een motor uit het schip getakeld was die daar een jaar of vijftig in gestaan had dan moest wel de fundatie schoon gemaakt worden voordat de nieuwe motor geplaatst kon worden. Er lag dan een laag olie, vet en poetslappen die er minstens enige tientallen jaren gelegen had waar de schimmel op stond. Wout had nogal een gevoelige huid en zat dan ook na zo’n karwei onder de uitslag die wekenlang kon duren. Ik zie Leen van de Linden nog staan, nadat de schipper hem verzekerd had: ‘die leiding kun je gerust afkoppelen daar heeft, zolang ik op dit schip vaar, is er geen druppel olie doorheen gestroomd.’ De leiding liep net boven zijn hoofd en nadat hij de koppeling had losgedraaid gutste er van die verschimmelde en verrotte olie over hem heen. Korsten met vet lagen op zijn hoofd en schouders en hij kon direct naar huis om te douchen. Als er eens geen werk was moest je toch op stap om werk te krijgen of werd je uitgeleend bij een plaatselijke scheepswerf. Daar gingen ze dan echt niet op zoek naar een leuk en schoon karweitje, je moest maar aanpakken wat er was.


Maanden op karwei.

We hebben gewerkt in verschillende omstandigheden, weken reden we naar Almere-haven. Om vijf uur uit bed om kwart voor zes in Almkerk om een collega op te halen en om halfzacht was je aan het werk. Als het voor een paar dagen is gaat het nog wel maar we hebben daar gewerkt van mei tot maart. Ik weet nog goed, ‘s morgens een half uur eerder weg als het sneeuwde en het was glad op de weg. We zijn bij mijn weten daar nooit te laat aangekomen, wat voor weer het ook was onderweg.
We moesten daar eens een duwboot inbouwen. Dat was in de zomer, en ik moest de cv aanleggen. Op zich was dat best wel leuk werk, ik was immers pijpfitter geweest op een scheepswerf. We hadden zelf een werkcontainer gemaakt die we op zulke klussen meenamen. We hadden dan alles bij de hand, laskar, branders, boorstelling, ja zelfs een zaagbank stond erin. Soms was het in die container drukker dan in de werkplaats van de werf. Hier was alles bij de hand, en als je maar gereedschap bij je had op die werf in Almere dan was je een toffe goser. Daar kwamen we achter, binnen enkele dagen waren we door het gereedschap heen. Niemand wist waar het was en niemand had het geleend. We hebben toen een razzia gehouden en het gereedschap terug ‘gestolen’ met medeweten van hun directeur. De container bleef voortaan wel op slot en een ieder van Discom had de sleutel in z’n zak. Het personeel van de werf veranderde op slag. We zouden mensen zijn die niets voor een ander over hadden, we zouden alleen uit zijn om onze zakken te vullen.
Nu hadden we daar de inbouw van de hoofdmotor voor die duwboot inderdaad ook aangenomen. Dat wil zeggen, hoe minder uren je over die inbouw deed, hoeveel te meer dat je over hield. Wat dat betreft hadden de mensen gelijk, we waren daar om wat te verdienen. Aan sommige personeelsleden was dit uit te leggen maar er waren erbij die kon je dat niet aan hun verstand gepraat krijgen. Dat waren mensen waar ook niet leuk mee samen te werken was. Je had daar twee type mensen: de ene club kon wel met de in geleende mensen werken en de andere club kon of wilde dat niet. Wat we ook deden deze mensen probeerde je altijd tegen te werken. Op zekere dag kwamen we ‘s morgens aan boord en bijna alle vullingen, die we al hadden pasgemaakt voor onder de motor, waren op raadselachtige wijze verdwenen We hadden alles afgezocht en konden deze passtukken nergens meer vinden. We gaven toen de moed maar op, hier was niet te werken.
Ik was al bezig ons gereedschap bij elkaar te zoeken en op te bergen in de container van ons toen Steef Sondij, de eigenaar van de scheepswerf, op ons toekwam en zei: ‘ik ken het best begrijpen dat jullie vertrekken want wat er nu gebeurd is daar schaam ik mij diep voor. Ik beloof jullie dat ik alles zal doen om de dader op te sporen maar alstublieft, willen jullie blijven. Ik weet niet wat we anders moeten. Over drie weken moet de boot opgeleverd worden en zonder jullie hulp krijgen we het niet voor elkaar’. De man stond er met tranen in zijn ogen bij, het was gewoon ontroerend om mee te maken. Opdat moment kwam Steef zijn vader, die daar ook werkte, erbij staan en hoorde nog juist de laatste woorden van zijn zoon. ‘Dat moet je niet doen jongens, ga voor vandaag naar huis, wij betalen gewoon die dag uit aan jullie en kom morgen maar weer terug dan hebben we het probleem opgelost, de vullingen zullen dan ook weer terecht zijn’.
Wat bedoelde de oude Sondij hiermee? Wist hij dan waar de vulstukken waren? We hebben de container afgesloten en zijn terug naar Discom gegaan. Daar hebben we uitgelegd wat er aan de hand was en kregen de raad om de andere morgen maar weer gewoon naar Almere te gaan. Ik weet niet of er ooit contact geweest is tussen de directie van Discom en die van Sondij over dit probleem.
Die volgende morgen gingen we met nog meer tegenzin naar Almere. Daar aangekomen, de heren Sondij dachten dat we niet meer zouden komen omdat het precies halfzacht was toen we het terrein op reden, stond onze mok weer als vanouds reeds ingeschonken met koffie. Het overige personeel ging aan het werk toe wij binnen kwamen, verschillende wenste ons een goeiemorgen. Vader en zoon Sondij zaten als enigste nog in de kantine. Steef zei: ‘jongens, als er nog eens wat voorvalt met ons personeel, kom dan direct naar me toe. De vullingen liggen weer in de machinekamer maar je moet ze schoonmaken en ze zelf onder de motor plaatsen dat kunnen we niet. Geef maar op hoeveel tijd het kost dan wordt dat vergoed. Ik hoop dat jullie nog bij ons willen werken?’ ‘Natuurlijk willen we de klus afmaken Sondij’ zei ik, ‘Maar dan moet het niet zo gaan als de afgelopen maand’.
Wat er in dat kwartier dat we met de beide heren Sondij besproken hebben weet ik niet zo goed meer te herinneren maar met een gevoel van, we gaan er weer tegenaan, hebben we de kantine verlaten. Maanden na die tijd hoorden we wat er die dag voorgevallen was. Sondij liet gewoon niemand van de werf vertrekken voordat hij wist wie ons dat kunstje had geflikt. ‘s Avonds om negen uur mochten de mensen naar huis, Steef had een ieder afzonderlijk bij zich in kantoor gehad en na die avond waren er twee mensen minder aan het werk bij Sondij.
Zo had die Oud-Amsterdammer het even opgelost. Hij had met zijn vader tot twee uur in de nacht met een magneet aan het dreggen geweest. Maar eerst moesten we aan de slag om de duwboot op tijd af te krijgen. Met het overige personeel was best te werken. Verschillende mensen kwamen op het gebeuren terug maar we hadden Steef beloofd er verder geen woorden over vuil te maken en daar hielden we ons aan. Om op die cv installatie terug te komen, dit was de eerste keer dat ik werkte met klemfittingen. Voor die tijd werden de meeste cv installaties nog in elkaar gefit met draadsokken en dergelijke. Hier moest het met klemfittingen en ik vond dat het veel gemakkelijker en sneller ging. Nou dat heb ik geweten, nadat de hele installatie in elkaar gezet was moest deze gevuld worden met water. ‘Ik ga even naar de wal om de kraan open te zetten voor het afpersen van de leiding’ zei ik tegen een collega. ‘Roep even als je het ergens ziet lekken’. Enkele tellen nadat ik aan de wal de kraan open draaide brulde ze vanuit de machinekamer al: ‘kraan dicht, lekkage’. Even dacht ik nog dat het een geintje zou zijn maar het tegen deel was waar het lekte van alle kanten. Van af die tijd doe ik eerst wat vet aan de snijring van een knelfitting.

Nee, het op karwei gaan, zeker als je daarvoor 4 uur op een dag in een auto moet zitten en dan nog zoveel tegenwerking krijgen, is echt niet om naar terug te verlangen. We hebben die winter ook een echte winter gehad, sneeuw, hagel, ijzel en een harde oostenwind was geen uitzondering. Er lagen daar 6 stuks zogenaamde onderlossers in de haven van Almere die allen onderhoud moesten hebben. Steef had deze onderhoud klus aangenomen om ons zo aan het werk te houden voor een maand of drie want daarna had hij weer een klus waarbij wij weer de motor moesten inbouwen.
Die maanden op die baggerschepen waren geen pretje dat kan ik je verzekeren. Het was altijd werken aan dek, in weer en wind. Toen het voorjaar om de hoek kwam kijken kregen de baggerboeren opeens zoveel haast dat we meer personeel nodig hadden en die brachten we mee uit Hardinxveld. Ingeleend van een naburige scheepswerf. Zaten we voorheen met drie man in een auto, nu zaten we met vijf man in een Kadett. Ik was blij dat in maart Discom een order kreeg van Aggreko om containers om te bouwen tot behuizing voor generatorsets. Sondij kon hoog en laag springen met zijn volgende inbouw, we gingen met al ons gereedschap en container richting Hardinxveld.

Anders dan?

Ik heb altijd het idee gehad dat er vroeger meer tijd, en dus geld, beschikbaar was voor het opvangen van mensen die nu werken in een sociale werkplaats. Op de scheepswerf waar ik werkte, voordat ik in dienst kwam bij Discom, had je ook een aantal van die, hoe zal ik dat benoemen, mensen die anders zijn dan anderen. Mensen die wat langzamer zijn door wat voor reden ook. Er zat soms ook hier of daar een steekje los. Deze mensen waren voor een grotere werf of bedrijf bijna onmisbaar, op economisch en zeker sociaal vlak.
Waarom moeten deze mensen gedwongen worden om in een beschermde omgeving te werken zoals tegenwoordig in een sociale werkplaats? Ik wil niet beweren dat al de mensen die in een sociale werkplaats werken het daar niet naar hun zin zouden hebben of dat allen zouden kunnen werken in het bedrijfsleven. Maar op de grotere bedrijven waar ik heb gewerkt, hadden deze mannen een plaats die door vele gewaardeerd werd. Op de scheepswerf waar ik vandaan kwam werkte deze mensen als corveeër of als hulp bij een oudere vakman. Ze deden werk waar menig een zijn neus voor zou ophalen. Ze brachten op de een of andere manier een bepaalde sfeer in de groep.
Herman was een man, waar ik in de leerschool op de Merwede kennis mee maakte, die de hele dag niets anders deed dan lachen en de prullenbakken, die her en der in de fabriek stonden, leeg haalde en ook schoonmaakte. Overal waar hij kwam maakte die een praatje, hij wist altijd de laatste nieuwtjes van de streek en ook de laatste nieuwe mop. Het was een wandelend nieuwsblad. Hij was allang de pensioengerechtigde leeftijd gepasseerd maar had kip noch kraai in de wereld zo als hij altijd zelf zei en bleef dus gewoon doorwerken. Goedlachs en altijd vrolijk was hij in voor een grapje. Hij en vele van zijn collega’s uit de corvee ploeg gaven nou net dat beetje meer aan een groep met mensen die ik mis in de tegenwoordige, gejaagde tijd.
Komt dit nu omdat deze mensen niet mee gaan in het snelle tempo waarin we nu leven of is het omdat het rendement van zulk personeel te laag ligt, ik ben er nog steeds niet achter. Of zou het komen omdat op een werkploeg van vijftig man twee minder productieve werknemers niet financieel opvallen? Een ding is wel zeker, als je met oud collega’s terugblikt kom je als vanzelf weer bij deze mannen uit. Dan hoor je ‘Weet je nog, toen en toen, met die en die?’ Niet dat je iemand uitlacht maar het is meer dat je herinneringen ophaalt over mensen waarmee je gelachen hebt. De doelstellingen van de bedrijven zijn toch niet alleen economisch en sociaal maar toch ook maatschappelijk? Wordt dit laatste vandaag de dag niet wat snel vergeten?


De Blikstraat in Boven-Hardinxveld
Designed 2016 by Leen.zelf
Pagina van L1 en A3 van Wingerden
 
De Blikstraat

Hadden we de eerste jaren bijna altijd gewerkt voor een en dezelfde klant nu brak er een tijd aan dat we voor steeds wisselende klanten gingen werken. De loods in de Blikstraat was een echte scheepsbouw loods en stond aan het water. Het was steeds de wens van een van de directie leden om zich maritiem bezig te gaan houden zodat klanten in die richting werden gezocht. We hadden daar een perfecte kade van damwand in een rustige haven zodat de schippers daar als vanzelf naar toe kwamen. De vorige eigenaar van het terrein woonde nog in een bungalow naast de loods. Deze oud directeur van Damen was wat blij dat er weer wat leven in de brouwerij kwam. De loods had een 1/2 jaar leeg gestaan en er waren niet veel activiteiten geweest.